Een mooi stukje industriële archeologie
De Gevaertfabrieken en de Gevaertsdreef
Andere industriëlen

In de 19de eeuw schoten overal in het land textielfabrieken als paddenstoelen uit de grond. In Oudenaarde voltrok de industriële revolutie zich relatief laat. Een belangrijke rol was in de tweede helft van de 19de eeuw weggelegd voor de familie Gevaert. Via de vennootschapsovereenkomsten en de familiebanden ontstonden verschillende afzonderlijke Gevaertfabrieken.

De eerste fabrieken

De patriarch van de familie was Omer Gevaert (1850-1908), zoon van Joseph, een lijnwaadhandelaar uit Bevere die ook voor hem liet weven en verven. Omer ging in de leer bij een textielfabrikant in Ronse waar hij de stiel leerde. Op zijn 18de had hij reeds een textielbedrijfje in Bevere dat met thuiswevers werkte. Vanaf 1870 werkte hij samen met zijn oudere broer Prosper (1848-1901) onder de naam ‘Gevaert Frères’. Hun bedrijf, een mechanische stoomweverij, bevond zich aan de Meerspoort tegen de Schelde. Het landhuis naast de weverij werd in 1778 door A. Van den Hende en P. Van der Meersch binnen een vierkante omgrachting gebouwd en bestaat nog steeds. In de 19de eeuw werd naast het landhuis een blekerijgebouw en drogerij voor linnen gebouwd. Het landhuis kwam in handen van Omer Gevaert en werd later bewoond door zijn zonen Gaston en Edgar. Gaston was een niet onverdienstelijk dichter en Edgar was een kunstschilder die zich vanaf 1920 in Sint-Martens-Latem vestigde.

De samenwerking van de broers Omer en Prosper was een succes zodat het bedrijf aan de Meerspoort moest worden uitgebreid. Daarom kochten ze een groot stuk grond ten westen van het Tacambaroplein, moerassige gronden die vrijgekomen waren na het slopen van de stadsmuren en het dempen van de omwallingen. Er werd een fabriek gebouwd (mechanische weverij en ververij voor gesponnen katoen-draden) die in 1888 in gebruik werd genomen. Aanvankelijk werd de fabriek met 100 moderne getouwen eerder ongunstig onthaald door de Oudenaardse bourgeoisie. Het kapitaal voor deze investering kwam uit autofinanciering want de overheid verleende geen enkele steun. De economische toestand was gunstig door de lage belastingen, de geringe concurrentie en de beschermde markten.

Foto van de collegegebouwen met op de achtergrond de Gevaertfabriek

Omer Gevaert liet aan het Tacambaroplein een prachtige woning bouwen (huisnummer 4), naar ontwerp van architect A. Vossaert, zodat hij zich in 1890 dicht bij zijn bedrijf kon vestigen. Het huis bevat rijkelijk uitgewerkte salons in neo-Vlaamse-renaissancestijl met onder meer gedecoreerde polychroom geschilderde deuren, marmeren schouwen, wintertuin, … In een ommuurde tuin stond een vierkant torenvormig bakstenen paviljoen met een ijzeren windwijzer.

In 1893 plaatsten de gebroeders Gevaert al een nieuwe stoomketel in hun weverij en ververij. De fabriek leverde vooral kwaliteitsproducten af in tegenstelling tot de Gentse textielnijverheid waar vooral aan massaproductie werd gedaan. Als hobbychemicus ontwikkelde Omer een aantal nieuwe verfprocedés. De door hem ontwikkelde kleur ‘Gevaertszwart’ werd juridisch door een Duits bedrijf betwist. De fabriek kende haar hoogtepunt in de periode 1900-05 en stelde een 400-tal mensen te werk.

Er ontstond een conflict tussen de 2 broers in verband met de plichten tegenover de arbeiders. Zo handelde Prosper in 1899 op eigen houtje toen hij een stoomweverij voor wollen en katoenen stoffen oprichtte (met de eigen productie van elektriciteit voor de verlichting in de fabriek). Hij liet tevens stoomtoestellen van 400 PK plaatsen. Het was de eerste fabriek in de streek die elektrisch werd verlicht. Prosper overleed in 1901.

De laatste bedrijfsdaad die de vennootschap ‘Gevaert Frères’ stelde, was het plaatsen van een machine voor stoombevochtiging voor garen van bedrukt katoen in 1907.

Na de dood van Omer in 1908 richtte zijn weduwe een nieuwe weverij op. Ze bracht wezenlijke veranderingen aan in haar fabriek, die nu een nieuwe mechanische katoenweverij, een bereiderij en een blekerij met chloor omvatte. De fabriek ging voortaan verder onder de naam ‘Albert Gevaert en co’. Eind jaren 60 van de vorige eeuw werd de fabriek ingeruild voor een nieuwe fabriek in de Lindestraat te Bevere. De oude fabriek werd afgebroken en de terreinen werden in 1973 aan de firma Ottevaere verkocht. Eerder had deze reeds in 1969 de oude Gevacokantoren aangekocht. Momenteel is het terrein eigendom van Colruyt. De nv Gevaco in de Lindestraat (met als motto ‘zo sterk als een paard’) werd in 2001 door de rechtbank van koophandel failliet verklaard. 112 arbeiders en 13 bedienden verloren hun werk.

De figuur Omer Gevaert

Omer (zie foto) huwde in 1875 met Marie-Céline Van Wynendaele, een molenaarsdochter. Ze kregen samen 9 kinderen, 3 zonen en 6 dochters. Omer was niet enkel een succesvol zakenman maar had ook een grote belangstelling voor wetenschap en economie. Als amateur-scheikundige ontwikkelde hij nieuwe verfprocedés. Hij was ook actief in de gemeentepolitiek. De schuchtere en zachtaardige industrieel was pas na lang aandringen bereid op te komen voor de katholieke partij bij de verkiezingen van 1899. Hij werd verkozen met 916 stemmen van de 1634. In 1907 kreeg hij 1.215 voorkeurstemmen op 1.867. Zijn belangstelling ging uit naar openbare werken. Zo zorgde hij voor de plannen voor het rechttrekken van de Schelde en steunde hij de bouw van een bejaardentehuis. Hij liet de apostelhuizen restaureren en verbeteren.

Omer Gevaert was geïnspireerd door de encycliek Rerum Novarum van paus Leo XIII (1891). De encycliek hield zich bezig met de situatie van de arbeidersklasse en formuleerde in de vorm van een aantal uitgangspunten de sociale leer van de Katholieke Kerk. Uitgangspunten waren een rechtvaardig loon, het recht op eigendom en solidariteit met de zwakkeren. Zo stond in de encycliek dat ‘de patroons en de arbeiders in deze zaak veel konden bereiken door middel namelijk van die instellingen die doelmatige steun brachten aan behoeftigen en toenadering bevorderden tussen de beide klassen.’ Hieronder waren te rekenen de verenigingen tot onderling hulpbetoon en allerlei fondsen door particulier initiatief opgericht, waarbij de arbeiders en hun achtergelaten vrouw en kinderen verzekerd waren als een plotseling ongeval, ziekte of dood hen trof. Vervolgens waren er de patronaten opgericht ter bescherming van jongens, meisjes, jonge mannen en ouderen van dagen. Maar de voornaamste waren de werkliedenverenigingen in wiens verband bijna alle overige instellingen werden opgenomen.

Omer Gevaert zette zijn christelijke sociale ingesteldheid in daden om, ook in zijn bedrijf. Zo ontstond een ziekenbeurs, een kas voor onderlinge bijstand en een pensioenkas. Hij liet in 1902 naast de kapel van het oude hospitaal de ‘Openbare Baden’ bouwen (naar een ontwerp van architect A. Vossaert). In 1903 kwam onder zijn impuls een openbaar zwembad aan de Meerspoort tot stand. Na zijn dood werd in 1913 nog een spaarkas opgericht, de ‘Voorzienigheidskas’, die arbeiders ertoe moest aanzetten om te sparen.

Omer’s broer Prosper was veel zakelijker en strenger. Na hun dood zou het bedrijf uiteenvallen door de verschillende belangen van de families.

In de wijk ‘Gibraltar’, vlakbij de spoorweg, lag ‘De Zwemkom’ , een openluchtzwembad en café, ook ‘Klein Blankenberge’ genoemd. Gans Oudenaarde leerde hier zwemmen. Achteraan op de foto zien we het minderbroederklooster.

De Gevaertsdreef

De grootste verwezenlijking van Omer was ongetwijfeld de bouw van de Gevaertsdreef op voormalige militaire gronden ten oosten van het Tacambaroplein. Omer had reeds in 1893 het idee om een wijk te bouwen om zijn arbeiders te huisvesten. Het voorstel werd eind 1893 aan de stad, die voor de aanleg van de straten moest zorgen, voorgelegd. Voor de bouw van de wijk werd in 1894 een deel van de vesting/stadsgracht overwelfd. Deze liep onder het Tacambaroplein richting park.

De gebouwen werden ontworpen door architect Alfons Vossaert en opgetrokken door de aannemer Camiel De Bleeckere die ook gebruik maakte van de arbeiders van de aannemers Batteauw en Colpaert. Er werd ter plaatse een door steenkool gevoede baksteenoven gebouwd. In die tijd was het immers nog de gewoonte ter plaatse een baksteenoven op te trekken. De oven stond meer dan waarschijnlijk op de plaats van de vroegere garage Vandenbossche. Deze grond bleef lang braak liggen omdat er volgens de overlevering een spinnerij gepland was, als uitbreiding van de fabriek op het Tacambaroplein. Deze uitbreiding kwam nooit tot stand. Door het gebruik van steenkool bij het bakken van de stenen produceerde de oven donkerkleurige bakstenen.

De bouw van de wijk verliep in 2 fazen.

In de eerste fase werd er gebouwd in de vroegere Fabriekstraat, Hofstraat en in het grootste deel van de Gevaertsdreef.

De tweede fase betrof de monding van de Jacob Lacopsstraat (toen Nieuwstraat genoemd) en de Devosstraat en dat deel van de Gevaertsdreef tussen dit kruispunt met beide straten tot het Tacambaroplein.

Opmerkelijk is dat de huizen naar het Tacambaroplein toe, imposanter zijn dan de andere. Men bouwde klaarblijkelijk eerst de hoekhuizen en pas daarna de gewone woningen. De werken gingen snel vooruit. In mei 1895 was het terrein nog onbebouwd en in september 1897 had reeds de opening plaats. Het straatbeeld werd verfraaid door het aanplanten van platanen. De woningen hadden als eerste in de stad elektriciteit. Deze elektriciteit was afkomstig van de fabriek. Het algemene elektriciteitsnet in Oudenaarde werd pas de jaren 20 van de vorige eeuw uitgebouwd. De huizen werden tevens aangesloten op een riolering en van gas voorzien. Het drinkwater haalde men aan de straatpompen die op de stadsleidingen waren aangesloten. De huizen werden verhuurd naar gelang ze vrijkwamen. De huurprijs lag tussen de 10 en 12 frank per maand. Om arbeiders te helpen om eigenaar te worden van hun woning, richtte Omer in 1899 de kredietmaatschappij ‘Eigen Loon is Spaarloon’ op.

Er zijn 8 verschillende huistypes zonder rekening te houden met de specifieke hoekgebouwen. Nochtans als men voor de eerste keer de wijk ziet, zou men denken dat alle huizen gelijk zijn.

De hoekhuizen zijn beeldbepalend voor de Gevaertsdreef (postkaart)

Er werden niet enkel woningen gebouwd. Er kwamen diverse gemeenschapsvoorzieningen tot stand. Deze situeerden zich op de hoeken van de straten of tenminste op in het oog springende plaatsen. Zo waren er winkels op de hoek van de Gevaertsdreef met de Devosstraat (een kruidenierswinkel en een bakkerij – ondertussen gesloopt), op de hoek van de Dijkstraat en de vroegere Fabriekstraat en ook aan beide zijden van café ‘De Valk’. Dit laatste gebouw is samen met beide aanleunende gebouwen wellicht de eyecatcher van de wijk. Zijn ligging in het verlengde van de Gevaertsdreef leent er zich overigens goed toe. Op de voorgevel van dit gildenhuis staat: ‘Hier is het in den valk’. Op de voorgevel is er een spinnenwiel en een weefgetouw afgebeeld als verwijzing naar de textielfabriek van de broers Gevaert. Ook de cafés ‘De Werkmanslust’ en ‘De Zanglust’ op de hoek van de Gevaertsdreef, met respectievelijk de Devosstraat en de Jacob Lacopstraat, sprongen in het oog. In deze cafés hadden heel wat vrijetijdsverenigingen, die de mensen van de wijk verbonden, hun lokaal. Zo huisvestte café De Zanglust een zangvereniging waarvan Omer Gevaert voorzitter was.

Omer Gevaert trok zijn sociale bekommernis voor zijn arbeiders door naar het onderwijs. Hij wilde de vorming van de kinderen en van de volwassenen bevorderen door op de hoek van de Hofstraat en de Dijkstraat een lagere school te laten bouwen. De school werd vanaf 1900 uitgebaat door de ‘zusters van de Heilige Kindsheid’. Momenteel zijn hier de jeugddienst en het jeugdontmoetingscentrum Jotie gevestigd.

‘Hier is het in den Valk’, dé blikvanger van de wijk

Naast de lagere school in de Hofstraat kwam in 1912 een huishoudschool tot stand waar op zaterdagnamiddag les werd gegeven. De zonen van Omer kwamen hier zelfs les geven.

Splitsing

Na het overlijden van Omer Gevaert in 1908 wilden beiden takken van de familie niet meer samenwerken en werd Frères Gevaert opgesplitst in ‘Weduwe Prosper Gevaert en zonen’ en ‘Albert Gevaert en Co’. Deze laatste zette de bedrijvigheden in dezelfde gebouwen aan het Tacambaroplein verder.

Het ene deel van de Gevaertsdreef (deel vanaf het kruispunt met de Devosstraat en de Jacob Lacopstraat tot aan het Tacambaroplein) ging naar de fabriek Albert Gevaert en Co op hetzelfde plein. Het andere (oostelijke) deel ging naar de andere in 1909 nieuw opgerichte firma Weduwe Prosper Gevaert en zonen. Deze fabriek werd op een groot terrein tussen de Jacob Lacopsstraat (toen nog Nieuwstraat genoemd), Gevaertsdreef en de Stationsstraat ingeplant. De Coupure dwarste het terrein. Er kwamen 3 blokken tot stand. In 1908 werd de weverij gebouwd. De hoofdingang situeerde zich op de hoek van de Gevaertsdreef met de Jacob Lacopstraat. In de oude weverij bevindt zich momenteel onder meer een parking. Ten noorden van de Coupure werd in 1909 een vierkant spinnerijgebouw van het Manchestertype met aangebouwde traptoren ingeplant (zie foto). Momenteel heeft het gebouw een woonfunctie met diverse lofts. Tussen de spinnerij en de Stationsstraat werd in 1911 een ververij en blekerij gebouwd. Net zoals in de fabriek aan het Tacambaroplein werd ook hier elektriciteit opgewekt.

De aanwezigheid van de Coupure (als waterloop waaruit men het koelwater kon halen) was zeer belangrijk voor de fabriek.

Net zoals voor de huizen van de Gevaertsdreef bakte men de bakstenen ter plaatse. Een vijver herinnerde tot begin 1990 nog aan de indertijd gedolven kleiput.

Andere textielindustriëlen

Een andere Gevaert, Jozef, richtte in 1906 in Bevere een mechanische katoen- en linnenweverij op, met een bereiderij voor de grondstoffen. Hij startte met 30 getouwen. Voor de aan- en afvoer van producten werd gezorgd want de weverij lag langs de spoorweg Gent-Blaton.

Industriëlen van ergens anders (al dan niet met fabrieken in een andere stad) besloten op het einde van de 19de eeuw zich in Oudenaarde te vestigen. Deze trend ging door tot het begin van WO1 in 1914. In dat jaar telden de fabrieken in de textielsector alleen al meer werknemers dan alle andere sub-sectoren samen (textiel nam 85% van het aantal werklieden voor zich). De katoennijverheid tekende voor 46% van de tewerkstelling. De tweede industriële revolutie was ook in Oudenaarde doorgebroken.

Saffers’fabriek

In Moeskroen begon vanaf 1769 de textielnijverheid te groeien. Dankzij het verwerken van katoen kende de textielnijverheid daar tussen 1800 en 1815 een belangrijke sprong vooruit. De stamvader van de familie Saffre, Pierre François, textielindustrieel met een katoenspinnerij, was één van de exponenten van deze groei. Een aantal kinderen zetten de activiteiten verder. Eén, nl. Jean-Baptiste Safffre, werd van 1863 tot 1872 zelfs burgemeester van de stad Moeskroen. Door huwelijken kwam het bedrijf eind 19de eeuw in andere handen en kreeg het uiteindelijk de naam Fabrique de Tissus Graveline-Dubiez.

Tussen 1890 en 1900 investeerden Franse industriëlen uit Noord-Frankrijk ter plaatse en bouwden spinnerijen en tapijtfabrieken. Heel wat Belgische arbeiders gingen daar als grensarbeider werken. Zo maakten 5.000 arbeiders uit Moeskroen alleen al dagelijks de verplaatsing naar Frankrijk om daar te werken.

Enkele nazaten van Pierre François uit Moeskroen besloten eind 19de eeuw in de Dijkstraat in Oudenaarde een textielfabriek ‘Saffre Frères’ te bouwen. Was dit ingegeven door een tekort aan arbeidskrachten in Moeskroen? Het lijkt erop. Het feit dat het familiebedrijf in Moeskroen in andere handen was gekomen, zal ook meegespeeld hebben.

Ze kochten op de plaats waar de blekerij Van den Bossche stond een terrein van 4ha. Ze kregen in 1897 een exploitatievergunning voor een stoomweverij, ververij en bereiderij. Het onderzoek ‘de commodo et incommodo’ leverde wel bezwaren op van omwonenden en omliggende bedrijven in verband met roethinder en watervervuiling. In 1901 waren de weverij en spinnerij klaar en werd opnieuw een vergunning verleend voor een ververij.

De zaken van de fabriek van ‘stoffen voor broeken’ (manufacture de tissus pour pantalon) gingen goed, want in 1907 werd in de weverij een nieuwe stoomketel geplaatst.
In 1908 kwam er al een uitbreiding op de hoek met de Coupure/Blekerijstraat.
In 1913 werd een stoommachine van 245 PK geïnstalleerd.
Tijdens WO1 werden in de fabrieksgebouwen Duitse soldaten gehuisvest.
In de jaren 20 kwamen achteraan en aan de kant van de Coupure een mechanische weverij en een nieuwe katoenspinnerij tot stand.
In de jaren 30 werd links van het oude weverijgebouw een bureelgebouw in art-decostijl ingeplant alsook een nieuwe spinnerij in de achterbouw.

Later ging de fabriek in andere handen over. Het laatst was ze bekend onder de naam Usines Textiles d'Oudenaarde (UTO) of de Oudenaardse Textielfabrieken. Nadat de activiteiten werden gestaakt, kwam de site in verval, ook al werden grote delen nog vaak gebruikt voor culturele, ambachtelijke en handelsdoeleinden.

In 2016 verkochten de eigenaars, de broers Desmet, het terrein aan de projectontwikkelaar Revive uit Gent. Revive is een buitenbeentje onder de projectontwikkelaars. De medewerkers ontwikkelen immers woningen en appartementen waar iedereen wel bij vaart. Betaalbare toparchitectuur met veel groenruimte waar het goed leven is. Dit nieuwe project werd 'Saffrou' gedoopt, een knipoog naar het verleden van de site. De reconversie van de voormalige fabriekssite omvat een gemengde binnenstedelijke ontwikkeling en voorziet ongeveer 265 wooneenheden en een aantal buurtondersteunende functies, aangesloten op autoluwe groenzones en nieuwe buurtpleintjes.

Santens-fabriek


In 1913 richtte Joannes Baptiste Santens (1856-1919) een mechanische weverij op in de Blekerijstraat/Dijkstraat. Hij startte met de productie van katoenen zakken, zakdoeken en keukenhanddoeken. Dit was het begin van een succesverhaal.
Jean-Baptiste Santens had 4 zonen, waaronder Sylvain en Maurice. Ze moesten na het overlijden van hun vader al vrij vroeg het bedrijf (na amper 6 jaar bestaan) overnemen.

Sylvain (1893-1950) trouwde vrij laat op 39-jarige leeftijd en had onder meer 2 zonen, Lieven en Herman. Hij stierf toen zijn kinderen nog minderjarig waren.
Sylvain zette met zijn broer Maurice zijn schouders onder de textielweverij Santens Gebroeders Terry Fox, waarvan zij bestuurder waren. Er kwam een fabriek in de Koestraat in Bevere. Dit bedrijf groeide later, onder de naam Santens, uit tot een bekend fabrikant van handdoeken, een ware badstoffengigant.

Maurice (1895-1968) was niet enkel bedrijfsleider maar bouwde ook een politieke carrière uit. Hij werd gemeenteraadslid (vanaf 1927), schepen (1929-1951) en burgemeester (1951-1968) van Oudenaarde. Als burgemeester was hij medeverantwoordelijk voor het dempen van enkele Oudenaardse grachten en de kaalslag van waardevolle historische gebouwen bij de rechttrekking van de Schelde. Hij was tevens senator (1950-1965) voor de CVP in het arrondissement Oudenaarde-Aalst. Van 1948 tot 1950 zetelde hij in het nationaal comité van de CVP.

Als directeur van Santens Gebroeders Terry Fox was hij tevens actief in de middenstandsvereniging en was hij van 1948 tot 1962 nationaal voorzitter van het NCMV. Ook was hij voorzitter van de elektriciteitsmaatschappij Interoost en de Nationale Pensioenkas voor Middenstand en Burgerij. Hij was eveneens actief in het verenigingsleven en ontwikkelde de destijds bekende Oudenaardse revue ‘t Portje, waaraan hij als acteur-regisseur meewerkte.

Na WOII stortte Maurice zich op de woningbouw.

Maurice had 6 kinderen, waaronder Marc en Luc. Zij namen - samen met hun neven Lieven en Herman Santens - het familiebedrijf over. Onder de leiding van deze derde generatie  kende de onderneming grote successen. Er werd een nieuwe fabriek gebouwd in de Galgestraat. Op het toppunt van het succes produceerde de onderneming dagelijks 180.000 handdoeken en draaide een jaaromzet van circa. 150 miljoen euro. De Groep Santens had ondertussen ook een fabriek in Veurne en in de USA  gebouwd. In de topjaren van de nv Santens had nagenoeg iedereen wel een handdoek in huis die in Oudenaarde vervaardigd was. In de jaren 80 was Santens in Europa de onbetwiste marktleider. De naam stond synoniem voor kwaliteit.

Marc Santens (1926-2018) was van 1963 tot 2003 niet alleen president-directeur-generaal van de Groep Santens die tevens actief werd in de metaalverwerking en de machinebouw.

Hij was bestuurder van onder meer Sabena, de VUM, Alcatel-Bell Telephone, KBC (1994-1998), Groep Brussel Lambert en uitgeversbedrijf Tijd. Daarnaast was hij van 1981 tot 1985 voorzitter van het Vlaams Economisch Verbond (VEV) waaruit later de Vlaamse werkgeversorganisatie VOKA ontstond. In 1986 werd hij in de adelstand verheven en kreeg hij de titel van baron.

Luc Santens (1933-2011) was naast bedrijfsleider van Santens ook ondernemer, bestuurder en mandataris van talrijke vennootschappen. Hij hanteerde jarenlang de voorzittershamer van Fedustria, de federatie voor de textiel-, hout- en meubelindustrie.
In 1994 werd hij aangesteld als voorzitter van het Verbond van Kristelijke Werkgevers en Kaderleden (VKW). Hij bleef voorzitter tot 1997. Daarnaast was hij raadsheer sociale zaken bij het arbeidshof en voorzitter van onder andere Febeltex, KaHo Sint-Lieven en de Hoge Raad voor het Technisch en Beroepssecundair Onderwijs en de Associatie KU Leuven.

Herman Santens (1934-2017) was naast bestuurder van Santens een boegbeeld van de Vlaamse textielindustrie. Hij was voorzitter van de Belgische Kledingfederatie en van Textirama, dat nog steeds een internationale beurs voor de textielindustrie organiseert.
Hij wordt beschouwd als de stilste van alle Santens. Hij bleef altijd op de achtergrond en liep zo weinig mogelijk in de belangstelling. Herman was niet de flamboyante man. Hij was een stille werker en eerder een volks figuur. Daardoor was hij bijzonder geliefd.
In de jaren ’90 kwam er een verdeling, waarbij Herman zich uit het familiaal bedrijf kocht. Hij herinvesteerde zijn vermogen in de voedingsindustrie. Zo nam hij onder andere de Oudenaardse vleeswarenbedrijven Welda en Vebo over. Daarnaast was hij bestuurder van de Golf en Country Club in Oudenaarde.

Lieven Santens (1933-2015) was de vierde bestuurder van de derde generatie die aan het roer stond van de badlinnenfabrikant Santens. Eind jaren 90, bij de overgang naar de vierde generatie, en bij de opdeling van de activiteiten, belandde de badlinnenproductie bij de broers Marc en Luc, en investeerde hun neef Lieven onder meer in de tapijtfabrikant Mc Three Carpets uit Waregem. Lieven Santens was ook eigenaar van de Lisakat Group, met naast de tapijtproducent ook bouwmaterialengroep Lecot en RF Technologies, specialist in brandwerende producten.

Lieven Santens was in Oudenaarde gemeenteraadslid sinds 1977, vervolgens schepen van 1978 tot eind 1988 en vanaf 1989 tot 2000 burgemeester voor de toenmalige CVP. Hij is de stuwende motor geweest achter de ontwikkeling van de industriezone De Bruwaan. Hij was mede-oprichter van het Bedrijvencentrum Vlaamse Ardennen. Eind de jaren 60, begin de jaren 70 stond hij mee aan de wieg van de Golf- & Countryclub Oudenaarde, waarvan hij president was. Hij vond dat Oudenaarde een plek nodig had waar leidinggevende personen uit de industrie, de handel en de overheid elkaar konden ontmoeten in alle discretie en op ‘niveau’.

Fraude

Wat zeker geen ‘niveau’ had, waren de fraudezaken waar bepaalde leden van de familie Santens mee te maken hadden.

In 2010 bevestigde het parket van Oudenaarde dat er voor 200 miljoen euro aan zwart geld was witgewassen via Santens International en constructies op belastingparadijzen. Dat ging al die jaren gepaard met het systematisch vervalsen van officiële documenten en fiscale aangiftes. Diverse leden van de familie werden in verdenking gesteld.
5 jaar later kocht de familie Santens de fraudezaak af. De raadkamer van Oudenaarde trok een streep onder de miljoenenfraudezaak tegen Marc Santens, zijn neef Lieven Santens, en hun gezinsleden. 12 verdachten (11 leden van de familie Santens plus een vertrouwenspersoon) riskeerden voor de strafrechter te belanden. Maar de raadkamer liet de strafvordering vallen omdat ruim 4,5 miljoen euro werd betaald. Er werd een dading gesloten met de Bijzondere Belastinginspectie van Gent en nog een fiks percentage extra betaald aan de openbaar aanklager.

Een paar jaar later kon de zakenfamilie Santens voor de tweede keer in enkele jaren tijd een grote fraudezaak afkopen. De ondertussen overleden Herman Santens en zijn 3 kinderen hadden 2,5 miljoen euro aan beroepsinkomen niet aangegeven bij de belastingen, maar de 3 kinderen konden toch een minnelijke schikking sluiten. Op die 2,5 miljoen euro die niet was aangegeven, moesten de kinderen normaal samen 980.000 euro belastingen betalen. Het is dat bedrag dat ze als minnelijke schikking waren overeengekomen. Hierdoor zagen de kinderen een zware veroordeling wegvallen. Er hing hen immers mogelijk een zware gevangenisstraf en torenhoge boetes boven het hoofd.

Economische malaise

De vierde generatie, met de afgevaardigd bestuurders Jean-Baptiste en Frédéric Santens, kon in economisch zware tijden niet langer opboksen tegen de zware concurrentie. Onder meer de spectaculaire stijging van de katoenprijs en de moordende concurrentie uit het Oosten dompelden het bedrijf in zware financiële problemen.

Santens was in 2004 genoodzaakt de vestiging in Veurne te sluiten. 143 mensen verloren hun job. Ook werd er gestopt met het spinnen van katoen. Alle activiteiten, ook die van badjassenproducent Sancolux, werden geconcentreerd in de fabriek aan de Galgestraat in Oudenaarde (zie foto).

In de hoogdagen van Santens bouwde de groep in 1989 een nieuwe badstoffenfabriek in South-Carolina in de USA om een voor de Amerikaanse markt aangepast product te maken. Santens of America boekte in de jaren 2000 belangrijke verliezen als gevolg van goedkope Aziatische import. Het wegvallen van het multivezelakkoord, dat de goedkope invoer gedeeltelijk beperkte, betekende in 2007 voor de vestiging de genadeslag. 250 banen gingen verloren.

De groepsomzet van Santens zakte jaar na jaar en het bedrijfsverlies werd al maar groter. Santens verklaarde verder te vechten, maar het cliënteel hechtte maar weinig belang meer aan kwaliteit. Door het verdwijnen van de gespecialiseerde handel moest Santens het van bestellingen bij grootdistributeurs als Aldi en Carrefour hebben. Die gebruikten Santens alleen nog als depannage en alles spitste zich toe op de prijs.
Het ging van kwaad naar erger. De orders bleven uit. Het nagenoeg failliete bedrijf werd in 2011 overgenomen door het Franse bedrijf Descamps. Na de overname door Descamps werd de productie bij Santens hervat met 200 van de ruim 400 werknemers.

In 2015, amper 4 jaar na de overname, ging het bedrijf dan uiteindelijk toch failliet. 120 overblijvende personeelsleden stonden op straat. Een roemloos einde van wat ooit een badstoffengigant was die begin 21ste eeuw nog 800 personeelsleden in dienst had.