De kasselrij Oudenaarde

Ontstaan

Een kasselrij was een oude bestuurlijke indeling, een soort voorloper van de huidige indeling in provincies. Het gebied van de latere kasselrijen Kortrijk en Oudenaarde behoorde onder Boudewijn IV (988-1035) tot de comitatus Tornacensis met de grafelijke burcht van Doornik als centrum. De streek rond Kortrijk werd onder Robrecht de Fries (1071-1093) losgemaakt van de kasselrij en werd de zelfstandige kasselrij Kortrijk. De afsplitsing van de kasselrij Oudenaarde van de kasselrij Kortrijk situeert zich begin 13de eeuw.

Grondgebied

De kasselrij Oudenaarde lag op de linkeroever van de Schelde en bestond uit 33 parochies (of delen van parochies): Anzegem, Asper, Avelgem, Bevere, Bossuit, Eine, Elsegem, Gijzelbrechtegem, Heestert, Heurne, Huise, Ingooigem, Kaster, Kerkhove, Kruishoutem, Lede, Moen, Moregem, Mullem, Nazareth, Nokere, Ooike, Otegem, Outrijve, Ouwegem, Petegem, Potegem (deel van Waregem), Tiegem, Vichte, Waarmaarde, Wannegem, Wortegem en Zingem.

Opmerkelijk is dat de stad Oudenaarde geen deel uitmaakte van de kasselrij!

Op de linkeroever van de Schelde lag het land van Aalst.

In 1510 werd de kasselrij nogmaals gesplitst in een Over- en een Nederkasselrij. De Nederkasselrij lag stroomafwaarts ten opzichte van de Overkasselrij. In 1586-97 was de breuk weer gelijmd en was er weer 1 kasselrij. In de titulatuur sprak men evenwel van ‘de (2) kasselrijen van Oudenaarde’.

De instellingen

De erfelijke en dienende hoogpointers waren te samen met de notabelen en edelen het corpus van de kasselrij.

De erfelijke hoogpointers

Zij waren de werkelijke eigenaars van het hoogpointerschap dat verbonden was aan het bezit van de oorspronkelijk belangrijkste heerlijkheden, zijnde Asper en Zingem, Avelgem, Eine, Hemsrode te Anzegem, Huise, Kruishoutem en Petegem. Zij waren vrij om plaatsvervangers aan te duiden en te benoemen. Deze vervangers werden dienende hoogpointers genoemd. Na de benoeming van een dienend hoogpointer hadden de erfelijke hoogpointers geen toegang meer tot het college tenzij zij er persoonlijke zaken af te handelen hadden.

Moeilijkheden en problemen werden aan de erfelijke hoogpointers gerapporteerd. Zij hadden de bevoegdheid om de griffier en de ontvanger van het kasselrijcollege te benoemen.

De dienende hoogpointers

Ze betitelen de erfelijke hoogpointers als hun meesters of principalen. Bij hun aanstelling zworen de dienende hoogpointers de eed van trouw aan hun vazalheer en beloofden ze zijn rechten en voorrechten te bewaren.

De kasselrijraad

In de kasselrij Oudenaarde was het de gewoonte (geen verplichting) om de edelen en notabelen van de kasselrij in vergadering samen te roepen om te beraadslagen over alle vragen van de vorst die zekere lasten inhielden voor de inwoners van de kasselrij. Alleen de erfelijke of dienende hoogpointers waren bevoegd om vergaderingen van edelen en notabelen te beleggen. Deze vergaderingen gebeurden in aanwezigheid van de dienende hoogpointers.

Veruit de belangrijkste taak van de raad was advies uitbrengen over het toestaan van beden of andere hulpgelden voor de vorst.

De ontvanger-klerk was de ruggengraat en leider van het bestuur. Hij was lid van het college maar had geen stemrecht in het pointen van de beden. Hij riep de vergaderingen samen en oordeelde over de noodzaak ervan. Vanaf 1703 werd de ontvanger uit het college verwijderd.

Werking en bevoegdheden

Meestal was het de baljuw van de heerlijkheid waaraan het hoogpointerschap verbonden was, die de functie van hoogpointer bediende. Dit was echter geen voorwaarde. Het hoogpointerschap en het baljuwschap van de heerlijkheid waren niet onverbrekelijk met elkaar verbonden.

Om lid van het college van de kasselrij te kunnen zijn, moest men Vlaming zijn of een brief van naturalisatie kunnen voorleggen.

Bij zijn aantreden moest de hoogpointer zweren dat hij rooms-katholiek gelovig was. Familiebanden tussen de leden van het college waren niet verboden.

Vanaf de 17de eeuw werd men hoogpointer benoemd voor het leven.

Het college van hoogpointers was een college van gelijken. De meerderheidsstemming was in gebruik. Bij gelijkheid van stemmen was het voorstel goedgekeurd.

In Oudenaarde bekleedde het kasselrijcollege de tweede rang na de schepenen van de stad.

De hoogpointers vergaderden op verscheidene plaatsen: te Oudenaarde, Wortegem en Bevere. In 1603 kregen ze de toelating om een huis te huren te Oudenaarde om daar hun vergaderingen te houden en het archief te bewaren. Ze huurden een huis in de Hoogstraat dat in 1611 werd gekocht. In de loop van de 17de en 18de eeuw werden aanpalende huizen en percelen gekocht. Talrijke verbouwingen werden uitgevoerd.

In 1603 kregen de hoogpointers 10 stuivers per vergadering, en daarbovenop 30 stuivers voor hun voeding. In 1605 vergaderden ze 89 dagen. In de loop van de 17de eeuw waren er heel wat buitengewone vergaderdagen als gevolg van de talrijke militaire bewegingen en acties in de kasselrij. In de 18de eeuw daalde het aantal vergaderingen.

Hun belangrijkste inkomsten kwamen van verplaatsingen in het voldoen van de bevelen van de vorst, zijn raden, de gedeputeerden van de provincie Vlaanderen. Vanaf 1603 werden zendingen immers een zaak van de hoogpointers. De ontvanger besliste wie op zending mocht. Een zending gebeurde door 2 hoogpointers, 1 van de Overkasselrij en 1 van Nederkasselrij. De hoogpointers kregen vanaf 1702 een vast loon van 600 gulden uitbetaald. De hoogpointer-griffier kreeg daarbovenop nog eens 400 gulden.

Het college van hoogpointers had de zorg over het algemeen en particulier belang van de inwoners van de kasselrij Oudenaarde. Het college was verplicht de vrijheid, de vrijheden en costumen van de inwoners te bewaren. Ze bestuurden de kasselrij zoals hun eigen goederen.

De erfelijke hoogpointers benoemden de dienende hoogpointers, de belastingontvanger en de griffier. De dienende hoogpointers benoemden de luitenanten van het Siege van de jacht, de huisbewaarder, de boden, de knecht, de hovenier, de officiaal, de geneesheren en de marechaussees.

Het college kon politieke ordonnanties opmaken, die na goedkeuring door de vorst kracht van wet kregen.

Het college had een raadgevende stem bij het toestaan van beden aan de vorst door de Staten van Vlaanderen.

Als bestuurders van de kasselrij stelden ze de wijze vast waarop de belasting betaald werd. Ze bepaalden de hoogte van de repartitiebelasting rekening houdend met de vragen van de vorst, de provincie en de eigen interne lasten van de kasselrij. Ze regelden de verdeling van de belastingen over de verschillende fiscale entiteiten van de kasselrij.

De hoogpointers van de kasselrij Oudenaarde bezaten de jurisdictie in eerste aanleg van alle geschillen inzake belastingheffing, zowel tussen dorpen als tussen particulieren.

Nog een belangrijke bevoegdheid betrof het instaan voor leveringen van goederen en diensten ten behoeve van de legers. Mannen (keurlingen of pioniers genoemd) werden opgevorderd om te helpen bij het aanleggen van versterkingen en het herstel van de wegen. Voor het vervoer van voorraden, munitie, kanonnen en soldaten met hun bagage, werden paarden en wagens opgeëist. De bevolking moest instaan voor het levensonderhoud van de legers die in de streek kampeerden. Vaak werden grote hoeveelheden stro, hooi, hout en graan opgevorderd.

Al die opeisingen werden door het college van hoogpointers gelijkmatig verdeeld over de parochies van de kasselrij. De kasselrij moest zorgen voor een vergoeding (een schadeloosstelling) voor de opgeëiste mannen, de paarden en de karren, en de inkwartiering van soldaten. Deze bedragen mochten achteraf worden afgehouden van het belastinggeld dat de kasselrij jaarlijks aan de Staten Generaal verschuldigd was. De burgers van de stad Oudenaarde waren vrijgesteld van de opeisingen.

De kasselrij had uiteraard personeel in dienst. Oorspronkelijk was de belastingontvanger en de griffier één en dezelfde persoon. Vanaf de 17de eeuw was dit niet meer het geval en was er een aparte functie van griffier.

Vanaf 1746 was er een klerk (officiaal) in dienst die de griffier moest bijstaan. Er werd gebruik gemaakt van boden om boodschappen over te brengen. Na de verwerving van een eigen kasserijhuis was er een huisbewaarder in dienst.

Aangezien de hoogpointers over het welzijn van de inwoners waakten, hadden ze oog voor de veiligheid. In perioden waarin er overlast was van vagebonden, landlopers en bedelaars, werden er mannen in dienst genomen om deze te vangen en uit de kasselrij te verjagen.

Vanaf 1681 waren uitsluitend de hoogpointers bevoegd voor de bestraffing van de overtredingen op de jachtwetgeving. Er werden 2 luitenanten (1 van de Overkasselrij en 1 van Nederkasselrij) in dienst genomen.

Opheffing

In 1795 werden de kasselrijen afgeschaft en werd het grondgebied van de kasselrij Oudenaarde verdeeld over 2 departementen (van de Schelde en van de Leie) en vijf kantons (van Oudenaarde, Nazareth, St-Maria-Horebeke, Avelgem en Harelbeke).

Kasselrijhuis

Het voormalige kasselrijhuis, momenteel een deel van het Bernarduscollege in de Hoogstraat, werd opgetrokken in verschillende bouwfasen.

Voor de kasselrijvergaderingen werd oorspronkelijk een kamer gehuurd, al dan niet in een herberg. De administratie gebeurde wellicht bij de griffier thuis. Vervolgens werd in 1603 een herenwoning uit de tweede helft van de 16de eeuw van de heer van Mullem gehuurd. De hoogpointers van de kasselrij van Oudenaarde gebruikten maar één kamer. De rest van de woning werd onderverhuurd.

Het kasselrijbestuur kocht het gebouw in 1611. Het gebouw werd in de periode 1612-17 aangepast met de bouw van een achterhuis met bakoven, brouwerij en stal. De voorgevel werd ook veranderd. De huidige linkerpartij behoort tot deze periode. Het gebouw moet vroeger uit minstens 2 huizen hebben bestaan die vóór 1611 werden samengevoegd.

In 1696 werd de noordelijk aanpalende brouwerij De Catte gekocht. Het pand werd vernieuwd en voorzien van een nieuwe voorgevel in Louis XIV-stijl (1699-1704). De hoofdmuren bleven staan maar de binnenindeling werd veranderd. De nieuwbouw kreeg een tweedelige indeling, vooraan een ontvangstzaal voor het publiek en achteraan een vergaderzaal. De voorzaal kreeg een rijke stuccozoldering (1705) en de vergaderzaal werd nog luxueuzer. Het opschrift anno MDCCII (1702) op de gevel overspant de drie delen van dat moment. Ook hier werd de indeling gewijzigd en kwam er een nieuwe voorgevel.

In 1729-33 werd het kasselrijhuis opnieuw uitgebreid met de aankoop van de aanpalende brouwerij de Fonteyne. Het gebouw kreeg ook een tweedelige indeling, vooraan een wacht- en ontvangstkamer en achteraan de griffie. De bouw kreeg een voorgevel waarbij men zich inspireerde op deze uit 1699-1704. Helemaal rechts werd een koetspoort gemaakt die toegang gaf tot de binnenkoer en stallingen.

In de loop van de 18de eeuw kregen alle kamers (ook de logeerkamers op de verdieping) een stuccodecoratie die nu nog gedeeltelijk bewaard is gebleven. Tevens werd een trappenhuis met monumentale trap gebouwd. In 1760 werd door Joseph Thomas in de eetkamer een prachtige schoorsteen uit marmer van Saint-Rémi gebouwd. De achtergevel van de vleugel uit 1699-1704 kreeg in 1779 een grondige wijziging. Men had grootse plannen met het gebouw. Er werd zelfs van een nieuwbouw gesproken. Er kwam echter niets van in huis. Enkel grote stallen werden gebouwd.

Kasselrijhuis eind 19de eeuw (postkaart)

Na de afschaffing van de kasselrijbesturen door de Fransen werd de benedenverdieping als correctionele rechtbank en arrondissements-commissariaat gebruikt. De bovenverdieping was tot rond 1844 een hotel. De postkoetsen van Gent kwamen hier aan.

In 1851 werd het complex aangekocht door de priester-congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Dendermonde om er een school (college) in onder te brengen. Deze was eerder in 1844 opgericht en had lokalen in een reeds gesloopt mooi herenhuis met trapgevel op de hoek van de Woeker en de Einestraat. In 1860 werd de school erkend als bisschoppelijk college.

In 1906 werden de schoolgebouwen van het O.L.Vrouwecollege uitgebreid tot aan het vroegere Molenstraatje met onder meer een feestzaal en slaapzaal. De voorgevel was geïnspireerd op de vleugels van 1699 en 1729. Door deze creatie ontstond een geheel nieuwe gevelcompositie, die tot op vandaag bewaard bleef.

Kasselrijhuis na de uitbreiding in 1906 (postkaart)

Te vermelden zijn de mooie landelijke muurschilderingen in de eetkamer van de priesters. Zij dateren waarschijnlijk uit de hotelfase van het gebouw.

In de jaren 1930 werd door de aanleg van een overlangse gang het gebouw grondig verminkt.