De plattelandsopstand van 1790

Eind mei 1790 brak in het gebied tussen Oudenaarde, Noord-Henegouwen, Gavere en Aalst een grote opstand los. De ‘rebellen’ wilden de vernietiging van de ‘oude maatschappij’. De opstand was gericht tegen het nieuwe bewind en vóór de verdreven Oostenrijkse keizer.

Een situatieschets

De oude maatschappij

De adel, de clerus en in de steden de rijksten, de notabelen en de ambachten, hadden het voor het zeggen. De belastingen werden bijna alleen door de landslieden betaald. Zij die over de belastingen beslisten, zorgden er uiteraard voor dat zij zo weinig mogelijk betaalden.

De machtelozen waren de mensen van het platteland. Zij waren het slachtoffer van de voorrechten van de steden. Driekwart van de bevolking van de dorpen rond Oudenaarde had zijn inkomen of een bijverdienste uit het spinnen, spoelen en weven.

De boer was de basis van de maatschappij en economie, maar tegelijkertijd de meest rechteloze, de meest onderworpene en veruit de meest belaste.

Keizer Jozef II

De keizer wilde zijn land reorganiseren. Hij wou op het volk steunen en het welvaart, recht en vrijheid geven. Al zijn hervormingen hadden dit doel voor ogen. De rijkdommen van de clerus moesten voortaan de parochies en de armen ten goede komen. Hij wilde onafhankelijke en goedkope rechtbanken (voor de armen zelfs gratis). Hij zou de lokale besturen door vreemde, onafhankelijke ambtenaren doen controleren. Jozef vond dat de rijkdom van één man beter over 100 mensen werd verdeeld. Hij was er van overtuigd dat iedereen graag belastingen zou betalen als zij er maar iets voor terugkregen en de staat hen welstand gaf.

De reactie van de machtigen

De door de hervormingen benadeelde adel, clerus, ambtsburgerij en ambachten gingen samen in de oppositie. De reactie zou uiteindelijk leiden tot de onafhankelijke Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten. Het nieuwe bewind steunde vooral op de stadsbevolking en op de invloed van de Kerk. Het volk werd in toom gehouden door milities van vrijwilligers, de ‘patriotten’.

De volksopstand van 1790

Drijfveer

Bij de opstand van 1790 speelde de hoop op een machtige vorst die het volk liet voorgaan op de machtigen. Er werd gestreefd naar een regering van het volk (de derde stand). Jozef II vertegenwoordigde zo’n nieuwe orde. De opstandelingen gingen de confrontatie aan met de patriotten.

Hoop en vrees brachten de boeren en textielarbeiders van Zuid-Oost-Vlaanderen in beweging.

1788

De keizersgezindheid van de bevolking in de kasselrijdistricten van Oudenaarde en Aalst was niet nieuw. In 1788 deed zich te Schorisse al een oproer voor. Rond de 5.000 landslieden uit de hele streek weigerden nog langer belastingen te betalen aan het bestuur van heren en baljuws. In de kasselrij Oudenaarde deed er zich in het Avelgemse een oproer voor, die door de marechaussee moest worden neergeslagen.

Het niet aanvaarden van de omwenteling van 1789

De patriottenagitatie en hun invallen in oktober-november 1789 waren niet naar de goesting van de plattelandsbevolking. Veel plattelandslieden vluchtten voor het patriottenleger. Er waren rellen en opstootjes in Schorisse, Opbrakel, Etikhove, Kruishoutem, Flobecq, het land van Aalst en in het Zottegemse.

De patriotten voelden het gevaar aan. De nieuwe bewindvoerders rekruteerden overal soldaten. In Oudenaarde werd een wervingscomité opgericht. Er werden heel wat Oostenrijkse gedeserteerde soldaten aangeworven. Zo werd het mogelijk om strafexpedities te organiseren met soldaten en Brabantse en Ninoofse patriotten. Patriottenafdelingen gingen hun boekje te buiten in Gijselbrechtegem, Kaster, Nukerke, Wortegem, Elsegem, Schorisse, de beide Boekels, Mater, Munkzwalm …

Rond Oudenaarde ontstonden vrijwilligerskorpsen omdat ‘veel keizerlijken de rust verstoorden’.

De opstand van de machtelozen

In mei 1790 ging het plattelandsverzet zich uitdrukkelijk in het openbaar vertonen. De opstand werd belichaamd door 2 broers, Christiaan en Jacobus Janssens en een ex-soldaat uit het keizerlijk leger, Philips De Waele, uit Sint-Maria-Latem. Zij slaagden erin een eerste legerkern te vormen. Zij hadden wel het probleem nagenoeg over geen wapens te beschikken. Een goed wapen was het gebruik van de stormklok om dorpelingen samen te roepen.

De avond van 29/05/1790 werd het sein van de opstand gegeven.

Op 30 mei poogden de pastoors van Welden en de baljuw de oproerlingen te kalmeren. Ze riepen de hulp in van de Oudenaardse patriotten. De opstand was evenwel niet meer te stoppen. De rebellen stuurden verwittigingen naar de omliggende parochies om zich klaar te houden om de opstand te vervoegen. Er ontstond een ‘vergadering’ van een tiental personen, gewapend met één geweer, één sabel en één klein houten kanon met een geweerloop erlangs. Te ‘Allerheiligen’ (Nederzwalm) waren een 50-tal rebellen samengetroept onder leiding van Philips De Waele.

De 31ste klepte ’s morgensvroeg de stormklok in Sint-Maria-Latem. Er stroomden 5 à 600 man samen. Iedereen zocht wapens want de Oudenaardse patriotten waren naar verluidt in aantocht. Christiaan Janssens stuurde zijn mannen uit om overal de stormklok te gaan luiden en wapens te verzamelen. Grote benden vormden zich te Welden, Zingem, Sint-Denijs-Boekel, Elst, Velzeke, Balegem, Zegelsem, Sint-Goriks, Hundelgem, Paulatem, Hermelgem, Nederzwalm, Roborst, Beerlegem, Meilegem, Dikkelvenne. De benden werden groter en groter en groeiden aan tot 10-20.000 man. Hun wapens waren hun werktuigen, gaffels, stokken, vorken en rieken. Plunderen deden ze niet. Vooral de baljuws, de pastoors, de griffiers en procureurs moesten het ontgelden. Zij vertegenwoordigden het verfoeide systeem. De rebellen vielen hun huizen binnen en eisten wapens en drank, en gooiden hen allerlei verwijten naar het hoofd. In Welden dreigde men de pastoor aan zijn deur te nagelen. In Zingem en Asper, waar veel armen woonden, was de uitbarsting van opgekropte woede het grootst. Hier werd de pastorij aangevallen. Er werd niet gemoord.

Van bij het begin van de opstand maakte een panische angst zich meester van de machtigen. Daarom reageerden ze heel vlug en vroegen ze de hulp van de Staten van Vlaanderen. Ze stuurden 2 gevolmachtigde commissarissen en 2 informateurs. Er werden 400 geweren, 500 soldaten en 50 Gentse vrijwilligers te paard naar Oudenaarde gestuurd. Oudenaarde bleek het meest bedreigde centrum te zijn. De tegenactie werd direct ingezet. Van alle kanten troepten vrijwilligerskorpsen samen. De sluizen werden geopend om de meersen rond de stad onder water te zetten.

In Zingem werden de 800 opstandelingen uiteen geranseld door het Oudenaardse dragondercorps. Een paar honderd Oudenaardse vrijwilligers, goed bewapend (met o.a. kanonnen), trokken naar Ename waar de abdij volgens sommigen werd ‘leeggeplunderd’ door de opstandelingen. Het boerenleger met enkele oude, verroeste geweren, ganse of gebroken sabels, met stokken en vorken, was geen partij voor de patriotten en werd uit elkaar geschoten. Kapitein J. Liefmans bleef de ganse nacht met 46 vrijwilligers in de abdij van Ename de wacht houden.

Toch slaagden de boeren erin 1 overwinning te boeken. Dit was op 1 juni te Allerheiligen (een parochie van Nederzwalm). De landslieden hadden er hun hoofdmacht samengebracht bij de Scheldebrug onder leiding van Christiaan Janssens en Philip De Waele. De vrienden te paard werden met kapitein aangesproken. De Waele, bijgenaamd d’Alton, had zijn keizerlijk uniform aangetrokken en Janssens was blootshoofds in een wit hemd. De Waele organiseerde zijn weerbare kern van boeren, een soort van elite-eenheid van 80 man. Deze eerste en enige georganiseerde afdeling boeren bezorgde de royalisten hun enige overwinning.

In de namiddag trokken de vrijwilligers van Oudenaarde, Ronse en nog enkele dorpen te voet naar Nederzwalm (4 à 5.000 man). Het korps van della Faille d’Huysse bezette Oudenaarde. De patriotten vielen Nederzwalm binnen en bij de eerste schoten stoven de boeren uiteen. De Waele legde zich met zijn troepen in hinderlaag achter de hagen en concentreerden al hun munitie tot enkele donderende salvo’s. Een aantal patriotten werden gedood of gekwetst en vluchtten naar Oudenaarde. Daar verkondigden ze dat de boeren uitgerust waren met kanonnen.

Ondertussen waren uit Gent 500 soldaten met nieuwe kanonnen en 50 ruiters te Oudenaarde aangekomen. Ze sloten zich aan bij de gevluchte vrijwilligers en rukten op naar Nederzwalm. Daar werden de boeren uiteen geschoten. Toch vochten ze tot het uiterste. Bij de patriotten vielen enkele doden. Ze sloegen aan het plunderen maar kregen snel het bevel ermee op te houden om de bevolking nog niet meer op te zetten tegen hun zaak.

Ook op 01/06/1790 vertrok een detachement patriotten (waaronder Bartolomeus de Rantere) onder leiding van luitenant G. Liedts naar Mater. Ook hier werd de boerenopstand aan flarden geschoten. De leider Fidelis de Neve, een keizerlijke overloper, werd gevangengenomen.

Op 2 juni werd nog een opstand te Nederbrakel neergeslagen.

Er volgde een tijd van repressie. Overal richtten gegoede boeren en burgers vrijwilligerskorpsen op om hun leven en bezit te beschermen. Trouw gebleven pachters werden beloond. Veel opstandige boeren trokken zich terug in de bossen van Noord-Henegouwen. Eén der laatste weerstandsresten bevond zich in Flobecq. Bossen en velden werden uitgekamd. Baljuws, procureurs, griffiers en pastoors konden naar hun dorp terugkeren onder bescherming van hun ‘voluntaire korpsen’.

In Oudenaarde zaten veel opstandelingen gevangen. Het stedelijk gevang bleek al snel te klein te zijn. Velen werden dan maar opgesloten in een stal aan de Baarpoort. De in beslag genomen wapens werden eveneens naar Oudenaarde gebracht.

In de rest van de maand juni werden een aantal opstandelingen berecht. Jan Landrieu, een kapitein van de oproerlingen, werd ter dood veroordeeld en op de markt opgehangen. Het lijk werd vervolgens naar Bevere gevoerd en aan Den Driepikkel opgehangen. Fideel de Neve van Mater en Jan-Baptist Leyman van Welden, beiden kopstukken van de opstandelingen, waren hetzelfde lot beschoren. Pieter de Bouverie uit Horebeke werd gegeseld en tot 9 jaar opsluiting veroordeeld.

In november werd Pieter Cnudde gegeseld en naar het Rasphuis in Gent overgebracht. Pieter Janssens van Sint-Blasius-Boekel en Jan Ghys van Zingem werden eerst opgehangen en vervolgens aan Den Driepikkel gehangen.