De Spaanse Nederlanden als slagveld van Europa (1648-1713)


De landvoogden in deze periode waren:

1647-1656 - Leopold Willem van Oostenrijk
1656-1659 - Juan II van Oostenrijk
1659-1664 - Luis de Benavides Carillo
1664-1668 - Francisco de Castel Rodrigo
1668-1670 - Íñigo Fernández de Velasco
1670-1675 - Juan Domingo Mendez de Haro y Fernández de Córdoba
1675-1678 - Carlos de Gurrea
1678-1682 - Alexander Farnese
1682-1685 - Ottone Enrico del Carretto
1685-1691 - Francisco Antonio de Agurto
1691-1706 - Maximiliaan II Emanuel van Beieren

Een onrustige tijd

In Frankrijk speelde zich tussen 1648 en 1653 een opstand af. Deze werd La Fronde genoemd. De opstand kende twee fasen. De eerste fase was ‘La Fronde parlementaire’ waarbij de leden van de parlementen en andere belangrijke bestuursinstellingen reageerden tegen de fiscale lasten die het de voorgaande jaren waren opgelegd door kardinaal Mazarin en regentes Anna van Oostenrijk en tegen de beknotting van hun bevoegdheden. De tweede fase was ‘La Fronde des princes’ (begon in 1649), de opstand van enkele van Frankrijks meest vooraanstaande edelen tegen Mazarin en diens beleid.

Aartshertog Leopold Willem, de Oostenrijkse landvoogd van de Spaanse Nederlanden, maakte inmiddels van de gelegenheid gebruik om Ieper en Fort Knokke op Frankrijk (1649) te heroveren alsook Veurne, Sint-Winoksbergen en Broekburg (1651).

In 1656 raakten in Oudenaarde enkele Spaanse en Waalse dronken soldaten van het bezettingsleger met elkaar slaags. Er volgde een hevig gevecht met heel wat gekwetsten en 2 Waalse en drie Spaanse doden. Ook een onschuldige burger, die in zijn deurgat stond, vond hierbij de dood. De bevolking bewapende zich en slaagde erin de muitzieke soldaten te bedwingen.

Begin januari 1558 kwamen twee compagnieën soldaten aan in de stad. Ze werden de ‘Spaanse rovers’ genoemd, alhoewel het een mengeling van verschillende nationaliteiten was. Toen men deze 300 soldaten ook wilde herbergen bij burgers die reeds soldaten in huis hadden, kwam er een revolte. De burgers weigerden nog meer soldaten in huis te nemen. De stad zat vol, ook omdat veel mensen van het platteland naar de stad waren gevlucht, als gevolg van de brandschattingen in de kasselrij en van de plunderingen door de hongerige, vaak niet-betaalde soldaten. De Spaanse rovers werden uiteindelijk in de Neder- en Hoogstraat gehuisvest.

Alsof de stad nog niet vol genoeg zat, kwamen in maart 1658 2.000 arbeiders uit het Land van Waas en het westen van Vlaanderen naar Oudenaarde om aan de versterkingen te werken.

De contrareformatie had zich met al zijn tentakels in het dagelijks leven vastgezogen. Een voorbeeld van een uitspatting betrof de terechtstelling van Jan Vindevogel (een zwakzinnige) in 1652. Hij werd ervan beticht een contract te hebben gesloten met de duivel en duivelse vergaderingen te hebben bijgewoond. Hij zou in 1640, samen met een medeplichtige, door het dak van de Walburgakerk zijn gevlogen. Hij zou 14 mensen hebben betoverd, waarvan verscheidene waren gestorven. Hij had 4 paarden, 4 koeien en 2 kalveren betoverd en had rondgelopen als een weerwolf. Door de tortuur had de sukkelaar alles bekend en werd hij in naam van de goede en barmhartige God uiteindelijk gewurgd.

Frans Robbens werd in 1654 door de magistraten van de stad tot een zware boete en een verbanning van 10 jaar veroordeeld, omdat hij op Goede Vrijdag niet had geknield voor het Heilig Sacrament.

Oudenaarde voor de eerste maal onder Frans bestuur (1658-1660)

Vlak na de belegering van Gravelines, werd Oudenaarde in augustus 1658 door Vauban onder het bevel van Turenne belegerd. De stad kon worden ingenomen zonder dat er een schot gelost werd. Het garnizoen werd gedwongen gevangengenomen. Intendant Claude Talon nam voor de eerste keer het bestuur van Oudenaarde in handen.

In 1659 voerde Vauban inspectiewerken uit in Oudenaarde. Hierbij werd hij gevangengenomen door de vijand en later bij een ruil van gevangenen weer vrijgelaten.

Bij de vrede van de Pyreneeën kwam er in november 1659 een einde aan de Frans-Spaanse oorlog. Dit verdrag hield voor Spanje een bijzonder ongunstige regeling in, met gebiedsverlies in Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg, alsook een definitieve overdacht van Artesië aan Frankrijk. Een belangrijke clausule in het verdrag betrof een huwelijksovereenkomst tussen Lodewijk XIV en zijn nicht Marie-Thérèse, dochter uit het eerste huwelijk van Filips IV van Spanje. Dit huwelijk zou later serieuze gevolgen hebben.

In februari 1660 trokken de Fransen weg uit Oudenaarde, dat opnieuw onder Spaans bewind kwam.

De Zonnekoning en zijn uitbreidingsdrang

De Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715) kwam in 1661 op de troon in Frankrijk. Hij zou tijdens zijn regeerperiode op zijn ééntje verantwoordelijk zijn voor tientallen veldslagen in de Zuidelijke Nederlanden.

De Verenigde Provinciën voelden zich meer en meer bedreigd door de Franse uitbreidingsdrang. Daarom gingen ze een verbond aan met Engeland en het Roomse Keizerrijk om het Europese machtsevenwicht in balans te houden.

In 1665 werd Filips IV van Spanje opgevolgd door Karel II. Lodewijk XIV zag de kans om aanspraak te maken op de Spaanse Nederlanden. Zijn Spaanse echtgenote Maria Theresia, had bij hun huwelijk van de erfopvolging in Spanje afgezien. In ruil zou een grote bruidsschat betaald worden. Deze was evenwel nog niet betaald, zodat Lodewijk de Spaanse Nederlanden opeiste. Hij beriep zich op het devolutierecht. Dit recht voorzag dat dochters uit een eerste huwelijk, zoals Maria Theresia, bij erfenis voorrang hadden op zonen uit een volgend huwelijk, zijnde Karel II.

Devolutieoorlog 1667-1668

In 1667 vielen Franse troepen uiteindelijk de Spaanse Nederlanden binnen.

Terwijl Lodewijk XIV Douai belegerde, stuurde hij maarschalck d’Aumont naar Oudenaarde om de stad in te nemen. Op 28/07/1667 sloeg d’Aumont zijn tenten op ten zuidwesten van de stad en graaf de Lillebonne ten oosten. De dag nadien werden loopgraven gegraven en op 30/07/1667 werd de stad reeds tot overgave gedwongen, dit terwijl Lodewijk XIV nog in aantocht was om de belegering te volgen.

Hierdoor hadden de Fransen een bruggenhoofd over de Schelde gelegd, zodat de belegering van Dendermonde kon begonnen worden. De verovering van Dendermonde was noodzakelijk om te kunnen doorstoten naar Antwerpen.

De opmars van de Fransen werd gestuit door troepen van de Verenigde Provinciën, Engeland en Zweden. Bij de Vrede van Aken (1668) behield Frankrijk een groot deel van Vlaanderen en Henegouwen, namelijk Aalst, Armentières, Ath, Binche, Charleroi, Doornik, Douai, Kortrijk, Oudenaarde, Rijsel, Bergues, Veurne en Zottegem. Het resultaat was een zeer grillige grenslijn met Frankrijk die moeilijk te verdedigen was. Daarom liet Lodewijk XIV de steden langs de grillig lopende grens door fortenbouwer Vauban versterken.

Oudenaarde onder Frans bestuur (1667-1678)

Reconversie

Claudius Talon werd aangesteld als intendant van politie en financiën. Bij zijn aanstelling op het stadhuis waren ook Rochepierre, koninklijk gouverneur van de stad, en Vauban aanwezig.

Hij was heel belangrijk voor de economie en het sociale leven van de stad. Hij was de bezieler van een reconversieplan waarbij in 1672 een ‘manufacture de draperie’ werd opgericht, waarbij de leiding werd toevertrouwd aan Pieter van Verren. In de Einestraat werd een ververij opgetrokken. Philippe Behaghel, die eerder uitgeweken was, werd door Talon naar zijn geboortestad teruggehaald om er een manufactuur van fijne tapijten op te starten. Deze tapijten werden nu ook uitgevoerd naar Frankrijk, daar waar dit voorheen een vijandig gebied was.

Grafmonument van Claudius Talon in de Walburgakerk

De stad had ook een belangrijke marktfunctie voor het omliggende platteland dat voornamelijk van landbouw en huisnijverheid (het weven van linnen en spinnen) leefde. k

Vauban

Oudenaarde was een grensstad geworden aan de noordelijke grens van het Franse rijk. Daarom was het noodzakelijk de stad te versterken. Vauban werd door de koning aangesteld om de verdedigingswerken van Oudenaarde herin te richten. Hij zag Oudenaarde niet louter als een barrière maar ook als een ravitailleringsbasis en zelfs een uitvalsbasis voor een inval in vijandelijk gebied. Er werd een aanbesteding voor de versterkingswerken gedaan door intendant Claude Talon, gouverneur de Rocheperre en Vauban die op dat moment gouverneur was van de citadel in Lille. Er werden rond die tijd waarschijnlijk 2 maquettes van Oudenaarde gemaakt (één vóór en één na de werken), doch deze zijn later vervangen door de maquette van Nézot uit 1746.

Vauban zijn aandacht ging eerst en vooral uit naar het zuidoostelijke deel van de stadsrand, omdat dit deel het gemakkelijkst te beschieten was vanop de Kerselareberg. Er werden 4 grote bastions opgericht, namelijk de bastions van de zwarte zusters, van Sion, van Brussel en van Doornik. De middeleeuwse Bergpoort en Baerpoort werden vervangen door genoemde bastions. Vauban pakte de demi-lunes (ravelijnen) aan en maakte aan de buitenzijde van de grachten werk van des chemins-couverts.

We kunnen stellen dat Vauban de 16de-eeuwse versterkingen veranderd heeft in een verdediging van ravelijnen en hellingen achter een voorgracht. De wal rond de stad, beschut door onder meer de hoofdgracht, werd voorzien van 8 bastions

Vauban wist dat een goed gebruik van de Schelde belangrijk was bij de verdediging van de stad en hechtte uitermate belang aan de beheersing van het water in de wallen rond Oudenaarde. Hiervoor werd een systeem van 10 sluizen gemaakt dat bij een aanval op, of een belegering van, de stad een groot deel van de Scheldevallei in Oudenaarde en omgeving onder water kon gezet worden. Vooral ten zuidwesten van de stad werd het gebied als overstromingsgebied gebruikt (inondation).

 

 

De belegering van Oudenaarde tijdens de Hollandse oorlog (1672-1678)

In 1672 brak de Hollandse Oorlog uit omdat de Republiek niet wou meewerken aan het plan van Lodewijk XIV om de Spaanse Nederlanden te verdelen onder Frankrijk en de Republiek. Door de Franse invasie ging dat jaar voor de Nederlandse Republiek vooral als rampjaar de geschiedenis in. Prins Willem III kwam aan de macht als stadhouder. Hij zou de rest van zijn leven een anti-Franse politiek voeren. Lodewijk XIV was tijdens deze oorlog op het hoogtepunt van zijn macht.

Na de veldslag bij Seneffe tussen Willem van Oranje en de prins de Condé trok Willem begin september richting Oudenaarde. Vauban zelf organiseerde de verdediging. Nog niet alle door hem voorgestelde werken waren gebeurd. Daarom liet hij de poorten in het noordoosten van de stad, meer bepaald aan de Eindries, versterken en liet hij verbeteringswerken uitvoeren aan de schansen die de sluizen moesten beschermen. Hij deed extra troepen overbrengen en men verzamelde volop voedsel, brandstof en munitie. Er werden signalen afgesproken met bevriende troepen in de buurt en met de observatiepost in de kerktoren van Edelare. Vanaf het begin van de belegering zou een dubbele soldij uitbetaald worden en een dubbel voedselrantsoen uitgedeeld worden.

Het was de eerste en ook de enige keer dat Vauban zelf belegerd werd. Meestal stond hij aan de andere zijde.

Op 15 september verschenen de geallieerde legers rond de stad. De Hollanders maakten hun kamp in het noordoosten van de stad, de keizerlijken in het zuidoosten en de Spanjaarden in het noordwesten. Vauban liet de vlakten ten zuiden van de stad onder water lopen met als gevolg dat de geallieerden genoodzaakt waren bootjes te gebruiken om de stad te belegeren. Het geallieerde leger stak de huizen op de Eindries in brand, hetgeen Vauban totaal nutteloos vond.

Op 16 september begon de bezetter met het graven van loopgraven. 7 dagen lang werd zonder resultaat gepoogd de vesting te bereiken. Het bericht sijpelde binnen dat de prins de Condé met versterking in aantocht was. De Condé wilde de belegeraars in de rug aanvallen. Door een dichte mist ging dit niet door en slaagden de belegeraars te ontkomen. Ze lieten heel wat munitie en 12.000 zakken graan achter. Willem van Oranje bleef in de buurt van Oudenaarde. Op een bepaald moment werden de legers van Oranje en de Condé amper door een beek en een grote gracht gescheiden. De Fransen losten enkele kanonschoten. Er kwam geen reactie. Het kwam niet meer tot een treffen.

Vauban had het met een garnizoen van 3.000 man, hetgeen zesmaal zoveel was als het Spaanse garnizoen dat in 1667 voor hem de duimen moest leggen, zonder veel moeite uitgehouden. Lodewijk XIV stuurde zijn felicitaties naar de verdedigers van de stad.

In de volgende jaren werden de Spaanse Nederlanden regelmatig geplunderd door de Franse troepen. Opnieuw kwamen een aantal steden in Franse handen zoals bijvoorbeeld Luik. Onderhandelingen leidden tot de Vrede van Nijmegen (1678) waarbij Lodewijk XIV zich tevreden stelde met een kleine territoriale uitbreiding. Frankrijk gaf, op advies van Vauban, wel een aantal vooruitgeschoven en moeilijk te verdedigen stellingen prijs, namelijk Kortrijk, Oudenaarde, Binche, Ath, Aire, Sint-Omaars, Ieper, Waasten, Belle, Poperinge, Kassel, zodat een ononderbroken en meer rechtlijnige grens gegarandeerd was. In ruil voor de afgestane steden kreeg Frankrijk enkele steden verderop de Schelde, zoals Condé en Valenciennes. Zo had Frankrijk een dubbele fortengordel tegen een mogelijke Spaanse inval. De echte territoriale verdeling van de Spaanse Nederlanden werd naar een latere conferentie opgeschoven.

Op 22/01/1671 verlieten de Franse troepen de stad. Een Spaans garnizoen nam hun plaats in.

Economisch betekende deze machtswissel voor Oudenaarde een achteruitgang. De Fransen beschermden opnieuw hun eigen producten door douanerechten.

De koninklijke fontein

Toen Vauban onder Frans bestuur de stad liet versterken werd hiertoe de Bergpoort afgebroken. Hij ontdekte in de heuvelrijke omgeving diverse bronnen. In 1671 deden Lodewijk XIV, samen met de koningin, Vauban en Talon, hun Blijde Intrede in Oudenaarde. De hele stad was versierd met de mooiste Oudenaardse wandtapijten. Het stadsbestuur nam de gelegenheid te baat om hem een smeekschrift aan te bieden teneinde een fontein (gevoed door bronwater vanuit Edelare) op de Grote Markt te verkrijgen. Dit zou de gezondheid van de bevolking ten goede komen. Immers in die tijd was iedereen aangewezen op steekputten. Aangezien er geen riolen waren, werd het grondwater vervuild en besmet. Dit is deels de reden waarom de mensen veelal bier dronken in plaats van putwater. Tijdens het brouwproces werd bier immers gekookt. De smeekbede werd echter omwille van financiële overwegingen geweigerd.

De Franse koning vaardigde een ordonnantie uit aangaande het herstellen van de vele bouwvallige huizen in de stad en het tegengaan van leegstand.

In 1675 werd de aanvraag voor een fontein onder de bezielende leiding van de stadsgouverneur Talon hernieuwd en uiteindelijk dan toch door de koning aanvaard en gefinancierd. In 1676 werd met de bouw ervan begonnen. Claudius Talon legde de eerste steen. De magistratuur gaf hem, als dank voor zijn geleverde inspanningen, een feestmaal in de schepenzaal. In 1678 werd de fontein aan het publiek ter beschikking gesteld. Te gelegenheid van de inhuldiging werd een gedenkpenning geslagen met uiteraard de beeltenis van Lodewijk XIV en op de keerzijde een afbeelding van de fontein met het opschrift ‘tuit et ornat’.

Het water, dat afkomstig was van de bronnen van Edelare, werd oorspronkelijk naar de fontein geleid door buizen van hout en terracotta. Later drong een vervanging door metalen buizen zich op.

De fontein werd door meester-steenkapper Jean Valenne gehouwen, met beeldhouwwerk van meester-beeldbouwer Pauly. De 4 thans nog bestaande bronzen dolfijnen werden gegoten door Jacques Sagen, gieter uit Lille. Een koperen lelie, een meesterwerk van Simon de Pape, bekroonde het geheel. Deze lelie werd onder Spaans bewind vervangen door een leeuw, die op zijn beurt in 1712 vervangen werd door een triton, die ondertussen ook verdwenen is.

Door het bombardement van 1684 werd de fontein beschadigd en diende ze reeds hersteld te worden. De stad deed opnieuw beroep op Jean Valenne om de herstelling uit te voeren.

Toen de fontein maar een kleine hoeveelheid water meer gaf, werd door de stadsoverheid aan de koning gevraagd om de wateraanvoer te vermeerderen. Bij charter van koning Karel II van Spanje mocht voortaan het water worden geput uit de bron ’Het Rietjen’ in Volkegem.

De constructie was eerst helemaal van Balegemse zandsteen, maar het groot bekken werd in 1788 vervangen in hardsteen van Ecaussines. Na de oorlogsschade van 1940 werd in 1948, 1955 en 1960 de fontein grondig gerestaureerd met zandsteen van Massangis. Slechts zeer weinig stukken zijn nog origineel en ook de versieringen varieerden.

De monumentale fontein heeft een achthoekig gelobd grondplan. Er is vooral versiering aanwezig op het centraal massief dat gesculpteerd werd in de vorm van mosbegroeiing waartussen waterspuwerskoppen prijken. De top wordt gevormd door bronzen dolfijnen.

In 1679 werd een tweede monumentale fontein opgericht, namelijk bij het kasteel van Bourgondië, dat in die tijd een kazerne was.

Opnieuw onder Spaans gezag

De Fransen bleven evenwel de Spaanse Nederlanden binnenvallen. Lodewijk begon op basis van het verdrag van Nijmegen allerlei steden op te eisen. Hij liet de Chambres de Réunion onderzoeken welke gebieden vroeger afhankelijk waren geweest van de Zuid-Nederlandse steden die hij reeds had verworven. Bedoeling was om ook die gebieden te annexeren. Om zijn eisen kracht bij te zetten orkestreerde zijn minister van oorlog Louvois terreurbombardementen. Vauban kon zich met dergelijke drastische strategie niet akkoord verklaren. De bombardementen moesten de onderhandelingspositie van Frankrijk ten goede komen.

De beschieting van Oudenaarde

Na Kortrijk, werd van 23 tot 25/03/1684 Oudenaarde meedogenloos beschoten door de troepen van d’Humières. Om aan de vuurzee te ontkomen, ontvluchtte de bevolking de stad. Amper 1/4de van de gebouwen leed geen schade. De rest van de bebouwing werd zwaar beschadigd of compleet vernield. De Fransen hadden niet de bedoeling om Oudenaarde te belegeren of in te nemen, maar wilden de Spaanse koning schrik aanjagen zodat hij Luxemburg zou afstaan. Het plannetje lukte.

Er werden 2.500 bomben, 3.000 stinkpotten en vuurballen en 3.500 kanonschoten afgevuurd. Van de 600 huizen in de stad, bleven er slechts 158 onbeschadigd. 77 huizen brandden volledig uit en 97 werden met grond gelijk gemaakt. 173 werden tot een ruïne herleid en 95 werden zwaar beschadigd. De zusters van Maagdendale vluchtten de stad uit. Het stadhuis, de Walburgakerk, het kasteel en de kerk van Pamele, het klooster van Sion en nog veel meer waardevolle gebouwen werden zwaar beschadigd. Alleen het klooster van de jezuïeten en van de kapucijnen liepen weinig schade op. De schepen op de Schelde werden met vracht en al gekelderd. Veel Oudenaardisten vonden de dood. De stank van de uit de grond gebombardeerde lijken op het kerkhof was niet te harden.

Deze gebeurtenissen leidden tot een grotere uittocht van tapijtwevers.

Nadat de rust teruggekeerd was, werd de stad opnieuw opgebouwd in de toen heersende classicistische bouwstijl.

De Negenjarige Oorlog (1688–1697)

De Europese mogendheden maakten zich grote zorgen om de Franse uitbreidingsdrang. In 1686 organiseerden Spanje, Zweden en het Heilige Roomse Rijk zich in de Liga van Augsburg om verdere Franse veroveringen te voorkomen. Desondanks de waarschuwingen wilde de Franse koning Lodewijk XIV zijn grondgebied toch nog verder uitbreiden. In 1688 veroverde hij de Palts, een belangrijk keurvorstendom binnen het Heilige Roomse Rijk. De Liga van Augsburg reageerde en verklaarde Frankrijk de oorlog. Een jaar later sloten ook Engeland en de Republiek der Nederlanden, beiden bestuurd door de Nederlandse koning-stadhouder Willem III, zich bij de Liga aan. Frankrijk was door vijanden omsingeld. Het zwakke broertje was Spanje waar bij een overlijden van de sinds jaren zieke Karel II stuurloosheid dreigde. De Spaanse koning was kinderloos en het was niet gekend wie de kroon zou overnemen.

De oorlog was rampzalig voor Oudenaarde en zijn omgeving. In 1688 legde de Spaanse vorst logement en onderhoud van koninklijke troepen op aan de stad. In 1694 waren er naast de Spaanse ook Hollandse, Engelse en Duitse troepen in de kasselrij.

Franse plundertochten zaaiden paniek in Vlaanderen en Brabant. Door het Spaanse onvermogen om onze gewesten te verdedigen, deed Lodewijk XIV in 1690 opnieuw een poging om deze volledig aan te hechten. Door een aantal veldslagen nam hij voor korte of lange tijd enkele Vlaamse steden in. Door de benarde financiële situatie werden de Spaans-Zuid-Nederlandse troepen slecht of in het geheel niet betaald. Het gevolg was dat zowel de eigen troepen als de vijandelijke troepen strooptochten organiseerden.

Ondertussen was er in Oudenaarde een verandering op geestelijk vlak. De 4 porties en portionarissen werden afgeschaft. De zielzorg van de Walburgaparochie werd voortaan door één pastoor en 3 onderpastoors (de heren van Sint-Walburga) waargenomen.

De Spaanse landvoogd markies de Castanegra was een zwakke figuur. Om erger te vermijden, werd door de bondgenoten in april 1691 besloten om een nieuwe krachtdadige landvoogd te benoemen, namelijk Maximiliaan Emmanuel II, de hertog en keurvorst van Beieren (zie foto). De Spaanse koning werd bij de besluitvorming over zijn gebieden niet betrokken. We kunnen stellen dat onze gewesten in feite vanaf dan onder Engels-Hollandse curatele stonden.

Maximiliaan had constant geld te kort. Het gevolg was dat als gevolg van misoogsten in Vlaanderen en Brabant zeer moeizaam middelen werden gevonden om de troepen te betalen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat 1692 andermaal een reeks Franse overwinningen met zich meebracht. De anti-Franse coalitie leed een zware nederlaag bij Neerwinden (29/07/1693), wellicht de bloedigste veldslag van de 17de eeuw (9.000 Franse en 19.000 geallieerde gesneuvelden.

Het tij keerde voor Frankrijk. Lodewijk werd op alle fronten tot staan gebracht en kreeg in het binnenland te maken met hongersnood en geldtekort. Voor het eerst stootte Frankrijk op zijn beperkingen. 1693-94 waren bijzonder regenachtig zodat de oogsten mislukten. De mensen leden honger.

In augustus 1695 werd Brussel gedurende 3 dagen door de Fransen zwaar gebombardeerd. Het ging hier over een terreurbombardement met enkel en alleen de bedoeling om terreur te zaaien en de hoofdstad aanzienlijk te treffen. Een 4.000-tal huizen gingen in de vlammen op. Het militair onzinnige bombardement zorgde er voor dat de ster van de Zonnekoning snel taande in Europa.

Op 20/09/1697 kwam met de vrede van Rijswijck een einde aan de Negenjarige oorlog. Lodewijk XIV erkende de Hollandse stadhouder Willem III als koning van Engeland. Spanje kreeg de gebieden in de Nederlanden terug, die het eerder had verloren ten gevolge van de vrede van Nijmegen en de afgelopen oorlog. De Verenigde Provinciën kregen van Spanje het recht om in de voornaamste vestingen van de Zuid-Nederlandse grens, garnizoenen te legeren (het eerste barrièretraktaat). Oudenaarde kreeg permanente kazerneringen van Staatse troepen.

De Spaanse Successieoorlog (1701-1713)

In opvolging van het vredesverdrag werd op 11/10/1698 in Den Haag het Eerste Delingstractaat afgesloten tussen Frankrijk, Engeland en de Verenigde Provinciën, die onderling de toekomstige erfenis van de kinderloze Spaanse koning regelden. De twee zeemogendheden hadden in 1689 echter in het geheim de hele Spaans-Habsburgse erfenis aan keizer Leopold van Oostenrijk beloofd. Als compromis werd uiteindelijk besloten om Jozef Ferdinand van Oostenrijk als universeel erfgenaam aan te duiden. Hij was de 6-jarige zoon van Maximiliaan Emmanuel II, keurvorst van Beieren en landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden en had via zijn grootmoeder Spaans koninklijk bloed in de aderen. Toen Jozef Ferdinand totaal onverwacht in 1699 overleed, moest men op zoek naar een andere kandidaat.

In maart 1700 werd het Tweede Delingstractaat afgesloten. Er werd besloten dat de volledige Spaanse erfenis naar Karel van Oostenrijk zou gaan, de broer van de keizer. De Franse dauphin zou Napels, Sicilië en Lotharingen krijgen.

Op 01/11/1700 overleed ‘eindelijk’ Karel II van Spanje. Hij had kort voor zijn overlijden per testament Filips van Anjou, de 17-jarige kleinzoon van Lodewijk XIV, als troonopvolger aangewezen, op voorwaarde dat Spanje en Frankrijk nooit zouden worden verenigd. Filips werd koning Filips V van Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. Hij zou koning blijven tot zijn overlijden in 1746.

Door de bepalingen van het testament bestond het gevaar dat er op de duur een Frans-Spaanse eenheidsstaat zou kunnen ontstaan. Van zijn aanspraak op de Franse troon wilde Filips V geen afstand doen. Hij gaf aan Frankrijk grote economische voordelen binnen zijn Spaans-Zuid-Nederlands-Italiaans grondgebied.

Maximiliaan Emmanuel van Beieren keerde terug naar de Duitse staten om daar oorlog te gaan voeren en de markies van Bedmar werd namens de nieuwe Spaanse kroon de nieuwe landvoogd van onze gewesten tot 1704.

De troepen van Lodewijk XIV bezetten de Spaanse Nederlanden om de erfenis van diens kleinzoon Filips van Anjou veilig te stellen. Filips had bij zijn vertrek naar Spanje zijn gezag in de Nederlanden voor een groot deel overgedragen aan zijn grootvader.

Het Spaanse garnizoen te Oudenaarde kreeg er Franse soldaten bij. Er werden voor het Franse leger grote magazijnen gebouwd om haver, hooi en graan op te slaan.

De reactie liet niet op zich wachten. Op 07/09/1701 kwam tussen Engeland, de Verenigde Provinciën en de keizer van Oostenrijk het Haags Verbond tot stand. Door dit verdrag werden de Spaanse Nederlanden en Spaans-Italië toegewezen aan het huis van Oostenrijk. In ruil kregen de Nederlandse en Engelse zeemogendheden de vrijheid om Spaanse koloniën te veroveren. De Spaanse Successieoorlog (1701-1714) was begonnen.

John Churchill, hertog van Marlborough werd in 1702 de geallieerde opperbevelhebber van de Grote Alliantie.Maximiliaan Emmanuel II van Beieren werd in 1704 terug Spaans landvoogd (tot 1712) van de Zuidelijke Nederlanden. Hij was een stroman van Frankrijk. Het Anjouaanse regime dat zich in de Zuidelijke Nederlanden had geïnstalleerd, werd door de legers van de Grote Alliantie bestreden.

Jan van Brouchoven, graaf van Bergeyck, zette als minister zijn stempel op het bestuur. Hij slaagde erin de grote financiële beloftes van Lodewijck waar te maken. Hij zorgde tevens voor de vorming van een eigen Zuid-Nederlands leger van 30.000 man en voor een hervorming van de krijgstucht en de inrichting van kazernes en militaire hospitalen. Op bestuurlijk vlak schafte hij de Collaterale Raden uit 1531 af. De Raad van State, de Geheime Raad en de Raad van Financiën werden vervangen door een Koninklijke Raad, voorgezeten door de landvoogd en met 7 leden, waarbij Bergeyck de belangrijkste functie kreeg.

De bevolking van de kasselrij Oudenaarde had te lijden onder de schade aan wegen en gewassen bij de doortocht van legers. De bevolking was het voorwerp van talrijke opeisingen.

Een plaag waren de plunderingen door zowel de bevriende als de vijandige legers. Oorzaken waren de gebrekkige bevoorradingen en de brandschattingen die niet of laattijdig betaald werden. De lokale overheid moest een contributie of brandschatting betalen voor het onderhoud van de legers. Men kreeg hierdoor de garantie dat er geen plunderingen zouden gebeuren. Helaas was dit niet altijd het geval.

In juni 1702 trok het Frans leger van maarschalk Boufflers door Oudenaarde en sloeg zijn tenten op in de gemeenten rond de stad. Eind oktober kwamen verschillende Franse regimenten in Oudenaarde in garnizoen. In de kasselrij werden 157 mannen tussen de 20 en 40 jaar opgeëist.

In april 1703 vertrokken deze regimenten richting Bergen. Het Spaanse regiment bleef achter. In mei bracht markgraaf Bedmar, hoofd-generaal der Nederlanden een bezoek aan de stad.

De Franse generaal La Mothe inspecteerde in 1704 de versterkingen. Oorlog hing in de lucht. Eind augustus werd Oudenaarde slechts verdedigd door het bataljon Van Saksen-Gotha. De geallieerden wilden van de gelegenheid gebruik maken om de stad in te nemen. De gouverneur werd op tijd ingelicht over deze plannen en stuurde een bode naar Gent om hulp te halen. ‘s Nachts werden de nodige voorzorgen genomen. Bij het krieken van de dag stond het geallieerde leger voor de deur en eiste de overgave. De stadsgouverneur weigerde waarna de geallieerden zich onverrichterzake terugtrokken richting Deinze na eerst enkele huizen in Bevere in brand te hebben gestoken.

In de winter van 1704-1705 zat de stad tjokvol met Franse en Spaanse troepen. De gemeenten uit de kasselrij moesten kosteloos graan, stro, haver en hooi leveren. Na de winter vertrok het grootste deel van de troepen. Eind 1705 kwam de Franse generaal La Mothe samen met de legendarische d’Artagnan de Oudenaardse versterkingen inspecteren.

Het Anjouaanse regime kreeg een ferme slag toen de geallieerden op 23/05/1706 de Fransen bij Ramillies (Waals-Brabant) versloegen. In een tijdsbestek van 2 weken werden de resterende Frans-Spaanse troepen uit de gewesten Vlaanderen, Brabant en Mechelen verdreven. Dendermonde en Oostende boden iets langer weerstand. Oudenaarde gaf zich op 16/07/1706 over aan Luitenant-generaal Scholten. Koning Filips V vond dat bepaalde vestingen zoals Antwerpen, Oudenaarde en de citadel van Gent te weinig weerstand hadden geboden.

Het gebied van landvoogd Maximiliaan Emmanuel beperkte zich vanaf dan tot Namen en Luxemburg. Brabant en Vlaanderen kwamen tot 1715 onder Engels-Nederlands toezicht (het Anglo-Bataafse Condominium). Op 03/06/1706 zwoer de Oudenaardse stadsmagistraat in het tentenkamp van de hertog van Marlborough trouw aan Karel III. Op 05/06/1706 werd Karel III van Oostenrijk erkend als soeverein.

Er waren grote troepenbewegingen in de streek. De geallieerde bevelhebbers kwamen de streek inspecteren met het oog op een mogelijke veldslag. Overal in de stad werden graanvoorraden aangelegd. Op 7 juni bracht Marlborough een bezoek aan Oudenaarde. Hij vestigde zich in het kasteel van Pamele en inspecteerde de versterkingen.

In datzelfde jaar werd een fontein gebouwd op de Vlasmarkt (later het Patersplein of Jezuïetenplein). In 1796 werd deze vernietigd. Ter vervanging werd in 1830 op het kruispunt met het Lappersfort en de Koningsstraat een fontein in hardsteen van Ecaussines opgericht (zie postkaart). De fontein is van de hand van de gebroeders Parmentier uit Gent en bestaat uit een hardstenen blok, versierd met drie arduinen dolfijnkoppen en een smeedijzeren spuit, bekroond met een arduinen Hollandse leeuw met in zijn klauw een blazoen waarop vroeger de letter W (Koning Willem I) prijkte. Later werd dit vervangen door het jaartal 1831 en de naamletter van Oudenaarde. De fontein werd het symbool van de Belgische onafhankelijkheid. Momenteel staat deze fontein op het Gentiel Antheunisplein, amper een steenworp verwijderd van zijn vorige standplaats.

In het jaar 1707 ontweken de geallieerde en Franse troepen elkaar en was er geen enkel militair treffen in de Zuidelijke Nederlanden. Het krioelde van de troepen in Oudenaarde. Soldaten werden bij mensen thuis of in kazernes ondergebracht. In mei gingen de troepen te velde en bleef enkel een garnizoen achter. De Fransen zagen hun kans om Oudenaarde te belegeren. Het Franse leger beval de overgave van de stad. Stadsgouverneur en kolonel Junius weigerde zich over te geven waarop de Fransen de ganse dag de stad beschoten. ’s Avonds bliezen ze de aftocht na Bevere nog eens goed geplunderd te hebben.

In augustus volgde een tweede poging van de Fransen. Op het nippertje kon een poortwachter de stadspoort sluiten nadat hij door een inwoonster verwittigd was. Beiden kregen een beloning voor hun heldhaftig optreden.

In 1708 zetten de legers zich na de winter opnieuw in beweging. De Fransen, onder leiding van de hertog van Bourgondië en de hertog van Vendôme, wilden het verloren gegane Noord-Frankrijk heroveren. In het voorjaar vielen Gent en Brugge, dankzij de steun van de troepen van Bergeyck.

Op 14 juni poogde de Franse generaal La Mothe Oudenaarde te verrassen. Na enkele kanonschoten te hebben gelost, trok de generaal verder. De Fransgezinden in de stad werden gewantrouwd. Het Oudenaards garnizoen stond onder leiding van de Oostenrijker Sichterman en telde amper 700 man. Gelukkig werd er snel 900 man versterking gestuurd.

Begin juli deden de Fransen alle moeite om Oudenaarde in te nemen. De stadsgouverneur weigerde de handdoek in de ring te gooien en beloofde de stad tot de laatste man te verdedigen. Hij deed tot tweemaal toe een uitval om de Fransen terug te dringen. Te Bevere en te Eine werden veel Franse soldaten gedood en werd het beleg langs die kant opgebroken.

Marlborough en Eugenius van Savoye zochten de confrontatie met de Fransen. De Fransen werden de pas naar hun land afgesneden en tot een veldslag gedwongen. In de buurt van Oudenaarde versloegen de geallieerden uiteindelijk op 11/07/1708 de Franse strijdmacht (zie artikel over de slag bij Oudenaarde).

In het stadhuis van Oudenaarde hangt het schilderij ‘De slag bij Oudenaarde in 1708’ van Alexander van Bredael (1716)

Hierna wilden de geallieerden Rijsel belegeren. Marlborough wilde 20 batterijstukken laten overkomen van Maastricht en nog eens 60 uit Holland. Aangezien Gent in handen was van de Fransen konden ze noch de Schelde noch de Leie gebruiken om hun oorlogsmateriaal te vervoeren. Om deze operatie over land te klaren, had men 16.000 !! paarden nodig.

Vooral in juli, maar ook in de daaropvolgende weken en maanden waren er voor de kasselrij Oudenaarde diverse opeisingen van graan en paardenvoer, maar ook van mensen en materiaal voor het geallieerde leger. Deze opeisingen waren zo groot dat in oktober noodmaatregelen moesten getroffen worden om de honger lijdende bevolking te helpen. De oogsten van 1708 waren als gevolg van de militaire activiteiten in de streek voor een groot deel vernietigd. De winter van 1708-1709 was extreem hard. Men zei dat zelfs de wijn in de glazen in het kasteel van Versailles bevroor. De uitgezaaide graangewassen bevroren, zodat de oogst in 1709 bijzonder slecht was.

In de daaropvolgende jaren bleven de opeisingen doorgaan, ook al zat de kasselrij zowel financieel als economisch aan de grond. Naast de opeisingen werden brandschattingen betaald aan de legers.

Eenmaal Rijsel ingenomen, overwogen de geallieerden om de strijd op Frans grondgebied verder te zetten en Parijs te veroveren, maar Lodewijk XIV was bereid vrede te sluiten. Door strenge eisen te stellen, kwam het niet tot een formeel vredesverdrag.

Toen de Oostenrijkse keizer Jozef I overleed, nam zijn broer Karel VI op 17/04/1711 het bewind over. De Oostenrijkse Nederlanden kwamen onder zijn gezag.

Op 17/05/1712 werd Maximiliaan Emmanuel van Beieren soeverein van de Zuidelijke Nederlanden. De Spaanse kroon had evenwel enkel nog zeggenschap over Namen en Luxemburg. In realiteit namen de Fransen alle beslissingen.

De Zuidelijke Nederlanden kwamen definitief onder Oostenrijks bewind na de Vrede van Utrecht (11/04/1713). De vrede werd op 16 april in Oudenaarde afgekondigd, hetgeen aanleiding gaf tot grote vreugde. Er werd een algemene verlichting gehouden en een Te Deum Laudamus gezongen.

Een jaar later volgde de vrede van de Verenigde Provinciën met Spanje, en de Vrede van Rastadt tussen Frankrijk en de Oostenrijkse keizer. Filips V werd internationaal aanvaard als vorst van Spanje en de koloniën. Hij diende wel af te zien van zijn aanspraak op de Franse troon. De Zuidelijke Nederlanden kwamen onder Oostenrijks gezag.

Op 15/11/1715 werd in Antwerpen het tweede Barrièretractaat gesloten. Hier werd beslist dat in 8 plaatsen in de Oostenrijkse Nederlanden garnizoenen zouden gelegerd worden (niet in Oudenaarde), om te kunnen ingrijpen bij elk grensconflict met Frankrijk.

De economische groei van onze gewesten werd nog steeds vertraagd, omdat de Schelde gesloten bleef en de handel met Indië werd verboden voor de Oostenrijkse Nederlanden.

De 17de eeuw op economisch vlak

De periode van de aartshertogen wordt als voorspoedig beschreven. Na de neerwaartse economische spiraal van 3 decennia herleefden de Zuidelijke Nederlanden in het begin van de 17de eeuw. De landbouw herstelde zich en de nijverheid kwam de malaise redelijk snel te boven. De Zuidelijke Nederlanden werden één van de welvarendste streken van Europa.

Niettemin hadden onze streken toch nog te maken met grote moeilijkheden. Meesters-ambachtslieden en kapitaalkrachtige zakenlui weken massaal uit. De sluiting van de Schelde was heel nefast voor de economie. Als gevolg van deze sluiting moest de lading van vrachtschepen worden overgeladen op Zeeuwse lichters. Hierdoor stegen de transportkosten naar Antwerpen. Bovendien werd er tol geheven. Dit alles zorgde ervoor dat Antwerpen moeilijk concurrentie kon voeren met havens als Rotterdam en Amsterdam. Toch bleef men ijverig handel drijven tussen de Zuidelijke Nederlanden en de Verenigde Provincies, zelfs tijdens de 80-jarige oorlog. De Antwerpse schippers die binnenschippers waren geworden, werden stilaan weggedrumd door de Hollandse en Zeeuwse schippers.

De Vlaamse vloot zocht een thuishaven in Duinkerken. Nadat de Fransen deze haven hadden veroverd, verhuisde men in 1658 de activiteiten naar Oostende.

Waterwegen waren in de 17de eeuw de belangrijkste en goedkoopste transportwegen. Het aanleggen van kanalen werd door de overheid gestimuleerd.

De poging om Antwerpen met de Maas en de Rijn te verbinden, mislukte. Er werd wel een verbinding gemaakt tussen Gent-Brugge-Oostende (tussen 1613 en 1622).

Antwerpen bleef een belangrijk financieel centrum waar internationale transacties uitgevoerd werden. De Antwerpse bankiers verstrekten ook overheidskrediet en verdienden geld aan de Spaanse geldzendingen.

We kunnen stellen dat er in het begin van de 17de eeuw een economische opflakkering waar te nemen was maar dat na het midden van de eeuw het inkomen per hoofd daalde door de groeiende bevolking. Bij de ambachtslui, handwerkers en keuterboeren ging de levenstandaard achteruit. Het werkelijke loon daalde omdat de prijs van het graan en de grond sneller steeg dan de lonen. De eigenaars van gronden en handelaars hadden het dus duidelijk beter.

Wat Oudenaarde betreft, zien we dat in 1625 de tapijtsiers opnieuw werk verschaften aan 20.000 mensen. De handelsactiviteit was in handen van een tiental families die aan het hoofd stonden van een wijdvertakt productienetwerk waarin met onderaanneming gewerkt werd. Door de rurale organisatie en productie werd geopteerd voor een goedkoper en gestandaardiseerd massaproduct waar er veel vraag naar was. Brussel en Antwerpen kozen voor een meer kwaliteitsvol tapijtwerk.

De lijnwaadhandel kwam zijn eerdere inzinking te boven. In 1648 had Oudenaarde een omzet van meer dan 100.000 stuks en was daarmee de grootste linnenmarkt van Vlaanderen. Vooral de export naar Spanje zorgde voor deze cijfers.

In 1645 werd met steun van de stadsmagistraat de productie van damast uit Rijsel ingevoerd in de stad.

Een experiment, met een lakenfabriek van meer dan 200 arbeiders, liep in 1615 faliekant af, nadat een aantal werknemers met pest besmet werden. Een faling was het gevolg.

Het constante oorlogsgeweld in onze streken had zijn invloed op de economie. Slecht één jaar op drie kende in de 17de eeuw vrede. Door de verplichte militaire logementen in een eeuw vol oorlogsgeweld was er een grote emigratie uit Oudenaarde. Rijke burgers en handelaars verlieten de stad. De Oudenaardse tapijtsiers werden door de Franse koning gelokt met allerlei voordelen om in zijn manufactures royales te gaan werken. Hetzelfde gebeurde met de gezellen die beloftes van een grotere vrijheid en een hoger loon kregen.

In 1668-69 flakkerde voor de laatste keer in onze streken de pest op. 5 tot 10 % van de bevolking overleefde de plaag niet.