De Oudenaardse brouwerijen in de 19de en 20ste eeuw
Industrialisering
Oudenaarde heeft door de eeuwen heen faam gemaakt met zijn bier, meer bepaald met het bruin bier. De geschiedenis van het brouwen in Oudenaarde gaat tot de volle middeleeuwen terug. De stad haalde heel wat inkomsten uit de productie en consumptie van bier. De stad hief belastingen (accijnzen of ongelden) op het bier.
Op de nagenoeg afwezige industrialisatie in de 19de eeuw in Oudenaarde, maakte de brouwnijverheid een uitzondering.
De structuur van de brouwerijen bleef in de eerste helft van de 19de eeuw traditioneel. In de tweede helft veranderde een brouwerij geleidelijk aan in een modern gemechaniseerd bedrijf. Nieuwe ontdekkingen zorgden voor een verbeterd en gecontroleerd brouwproces. Louis Pasteur verklaarde de vergisting, een belangrijk onderdeel van het brouwproces. Hij definieerde het begrip zuivere gist en ontdekte ook dat door het verhitten van bier diverse bacteriën uitgeschakeld worden. In 1879 vond Von Linde de koelmachine uit. Zo kon elke brouwerij het bier gedurende gans het jaar koel houden. Dit luidde stilaan de overgang in van het hoog- naar laaggistend bier zoals het pilsbier. Het eerste pilsbier werd in 1842 in Pilsen (Tsjechië) gebrouwen.
Na 1870 ging het de brouwers voor de wind. Dankzij de wetenschappelijke instrumenten en het gebruik van stoommachines verliep de productie meer gecontroleerd en werd deze sterk vergemakkelijkt. Henri Ronsse was in 1853 de eerste Oudenaardse brouwer die een stoommachine in gebruik nam. In 1880 gebruikten alle Oudenaardse brouwers een stoommachine.
De figuur van de brouwer
De brouwerijen waren veelal familiale ondernemingen waarbij de brouwer uit de betere kringen kwam en de vanzelfsprekende patron was. Wanneer er meerdere mogelijke opvolgers waren, werd er soms een zusterbedrijf opgericht of een andere brouwerij zonder opvolger overgenomen. De brouwers waren lid van de betere klasse. Om een brouwerij te starten, had men immers een ferm startkapitaal nodig.
De brouwers waren sociale en publieke figuren en waren geëngageerd in de organisatie van evenementen en kermissen in de stad. Daarnaast steunden ze financieel de oprichting of restauratie van monumenten. Vaak waren ze in de lokale politiek betrokken. Om politiek te scoren was een gegoede afkomst en een deelname aan het verenigingsleven onontbeerlijk.
De brouwerijen tijdens en na de beide wereldoorlogen
De brouwnijverheid ging tijdens WO1 sterk achteruit. De Duitsers namen alles in beslag wat kon dienen voor het vervaardigen van oorlogsmunitie. De brouwketels waren hiervoor erg gegeerd.
De Duitsers beseften dat bier in oorlogstijd een belangrijke troost kon zijn voor zowel de bezetters als de bevolking. De Duitsers selecteerden per regio een brouwerij die vrijgesteld was van confiscatie en die draaiende werd gehouden. In Oudenaarde was dit tijdens WO1 de brouwerij Pêtre-Devos uit de Bergstraat. Een groot probleem bij het brouwen was de grondstoffenschaarste. De aanvoer van het graan was problematisch en kwam al snel onder het toezicht van de bezetter. Er werd bespaard op de hoeveelheid grondstoffen, zodat er een zogenaamd ‘soldatenbier’ met een lager alcoholpercentage gebrouwen werd. Ook was er een personeelstekort in de brouwerijen wegens de oproeping voor de militaire dienst. De brouwers die konden en mochten produceren, profiteerden maximaal van hun unieke situatie.
Door de oorlogsschade op het einde van WO1 moest men genoeg kapitaal hebben om na de oorlog nieuwe installaties te kopen, de schade aan de gebouwen te herstellen en opnieuw te kunnen starten. Merkwaardig is dat hierdoor in Oudenaarde geen enkele brouwerij moest sluiten.
De brouwsector kreeg een nieuw elan en floreerde. In de aanloop naar WO2 steeg de werkloosheid en werd het levensonderhoud duurder. Dit zorgde voor minder bierverbruik. Het Belgische leger vorderde van de brouwers paarden en vrachtwagens op. Eenmaal de Duitsers hier de plak zwaaiden, eisten ze de overgebleven transportmiddelen op. Opnieuw stelde zich het probleem van het grondstoffentekort en waren de brouwers verplicht een flauw bier, het zéro-huit-bier, te brouwen. Er werd een brouwkaart ingevoerd waarmee elke brouwer een vaste hoeveelheid grondstoffen kon aanschaffen. Men ging ook op zoek naar vervangende grondstoffen. De Duitsers stelden een exportverbod op graangewassen in.
De brouwers moesten voldoen aan de door de Duitsers opgelegde eisen. De bezetters stelden een lijst van brouwerijen op die onderworpen werden aan verplichte leveringen. Aangezien de Duitsers geen vlotte betalers waren, poogde men aan de verplichte leveringen te ontsnappen.
Na de oorlog daalde het aantal brouwerijen zienderogen. De oorzaken waren de opmars en het succes van het pilsbier, en de moordende concurrentie van de grote brouwerijen die over meer transportmogelijkheden beschikten en aan de opkomende supermarkten konden leveren.
Vandaag zijn er geen brouwerijen meer binnen de vroegere stadsgrenzen van Oudenaarde. In de fusiegemeente Oudenaarde bestaan er wel nog enkele brouwerijen, namelijk Roman, Cnudde, Smisje en Liefmans.
Overzicht van de Oudenaardse brouwerijen in de 19de en 20ste eeuw
Pêtre-Devos
De brouwerij in de Bergstraat was eerst vanaf 1864 een vlasspinnerij van C. Charlier met bijhorende woning en arbeiderswoningen. In 1875 werd de spinnerij verkocht aan brouwer Devos die er een brouwerij startte, de Sint-Arnoldusbrouwerij. In 1892 nam August Pêtre, die uit een brouwersfamilie uit Halle kwam, na zijn huwelijk met de brouwersdochter Mathilde Devos (dochter van de eerste katholieke burgemeester Auguste Devos), de brouwerij over.
August was de enige brouwer die zijn bruin bier brouwde met tarwe.
Toen August in 1914 overleed ging het bedrijf over naar zijn zoon Pierre.
De brouwerij werd in WO1 door de bezetter gekozen om de hele regio van bier te voorzien. Pierre werkte samen met zijn broers Charles en Louis. Het ging de brouwerij voor de wind. De brouwerij was één van de eerste om op een professionele manier reclame te voeren en werd mede hierdoor tijdelijk de grootste van de stad. De brouwerij had een grote afzetmarkt in Oost- en West-Vlaanderen en in Henegouwen.
Het bedrijf werd tijdens WO2 zwaar getroffen door de Duitse bombardementen.
De brouwerij aan de kant van de Remparden
Tot 1945 werd het bier hoofdzakelijk op vat verkocht waarna het door de bier-handelaars op flessen werd getrokken. Er werd besloten een deel van de mouterij om te bouwen tot bottelarij zodat de brouwerij zelf zijn bier kon bottelen.
Enkele jaren na de oorlog gingen de zaken achteruit. De smaak van de mensen veranderde waardoor de afzet daalde. Om het tij te doen keren werd de Pêtre-pils geïntroduceerd. Het mocht niet baten. In 1970 sloot de brouwerij de deuren.
Liefmans
Jacques Liefmans kocht in 1784 de brouwerij De Arend in de Krekelput van zijn schoonfamilie. Medio 18de eeuw was dit de grootste brouwerij van Oudenaarde. Het bedrijf bleef in handen van de familie Liefmans tot het in 1902 aan Pierre Van Geluwe werd verkocht. Deze investeerde flink en liet onder meer een nieuwe stoomketel plaatsen. Op het einde van WO1 werden het woonhuis en de brouwerij gebombardeerd. Na de oorlog wilde men uitbreiden en toen in 1923 de waterbevoorrading in het gedrang kwam, moest men op zoek naar een andere locatie. Die vond men aan de oevers van de Schelde, een eindje stroomafwaarts op het grondgebied Edelare (Aalststraat). De oude brouwerij in de Krekelput bleef in dienst als mouterij.
Na WO2 gingen alle activiteiten over naar Edelare. Na de nieuwe start was het de beurt aan Pierre’s zoon Paul om het bedrijf te leiden. Omdat deze veel in het buitenland vertoefde, gaf hij het bierrecept door aan zijn secretaresse Rosa Merckx, die de dagelijkse leiding op zich nam. Ondanks enkele eigenaarswissels bleef brouwmeester Rosa Merckx in functie. Zij zorgde ervoor dat het bier minder zurig smaakte, hetgeen het publiek kon bekoren. Door deze ingreep vonden de bieren van Liefmans meer afzet, ook tot in het buitenland. Zo werd het kriekbier in 1975 zelfs verkozen tot het beste bier ter wereld.
In 2008 werd het bedrijf overgenomen door de brouwerij Duvel-Moortgat. Hierdoor kreeg de brouwerij een nieuw elan.
Dugardein
In 1810 werd door Charles De Simpelaere in de Broodstraat een jeneverstokerij opgericht. In 1846 kreeg men een vergunning om ook bier te mogen brouwen en azijn te maken. Gedurende de rest van de 19de eeuw bleef het stoken van jenever de hoofdbezigheid. De bierbrouwerij was de kleinste bierproducent in Oudenaarde. Toen de overheid het stoken van jenever aan banden legde, werd enkel nog bier gebrouwen. In 1910 werd de brouwerij verkocht aan José Dugardein, een Westvlaming. Samen met zijn zoon maakte hij in die tijd het beste Oudenaardse kriekbier dat op champagneflessen werd gebotteld. In de jaren 60 werd het brouwen stopgezet.
Felix
Midden 18de eeuw was er een azijnbrouwerij in de Krekelput gevestigd. Deze evolueerde naar een bierbrouwerij. Zo werd er in 1818 bier gebrouwen door Regina Van Langermeersch. In 1870 werd de brouwerij overgenomen door Eugène Felix. De laatste Felix, namelijk Léonard, was schepen, advocaat en hoofd van de brandweer, en had bijgevolg weinig tijd om brouwer te zijn. Hij liet de zakelijke leiding van het bedrijf in handen van zijn brouwmeester Maurice Ronsse. Na de dood van Léonard Felix ging de brouwerij testamentair over naar een vriendin van de familie. Haar zoon Pierre ging in associatie met Roger Clarysse die reeds voor Liefmans had gewerkt. Na de dood van Pierre in 1951 kwam het bedrijf volledig in handen van de familie Clarysse.
De brouwerij bleef investeren en innoveren, zowel op gebied van technologie als bierassortiment. Het bier Felix Speciale Oudenaards kreeg een wereldprijs op de Expo van 1958 te Brussel. In de jaren 90 werd een nieuwe koelinstallatie in gebruik genomen. De slechte ligging (geen uitbreidingsmogelijkheden) in het stadscentrum noopte Philippe Clarysse de productie van het Felixbier uit handen te geven en de productie op de hoek van de Koningsstraat en de Grachtschelde te stoppen. Het Felixbier wordt vanaf 2002 nog verder gebrouwen in de artisanale brouwerij Vehaeghe in Vichte.
Naus
In 1792 begon Constantin Galle bier te brouwen op het Jezuïetenplein. In 1836 werd Henri Ronsse eigenaar van de brouwerij. Hij investeerde veel in het bedrijf en moderniseerde volop. Zo werd de onderneming uitgebreid met een distilleerderij. Hij nam als eerste brouwer in Oudenaarde een stoommachine in dienst. Uiteindelijk ging de brouwerij failliet en werd ze verkocht aan Jules Liefmans. Deze deed opnieuw de nodige vernieuwingen maar ging vervolgens ook op de fles. In 1869 kocht Edouard Naus de onderneming bestaande uit een huis met bier- en azijnbrouwerij, een mouterij en een maalderij. Na de dood van Edouard brouwden zijn vrouw en 2 zonen, Guillaume en Maurice, verder. Guillaume verkocht in 1914 zijn deel in de brouwerij aan Maurice om een chicoreifabriek in Gent over te nemen.
Maurice investeerde tijdens en na WO1 in de brouwerij. Zo werden een elektrische motor en een vrachtwagen in gebruik genomen. De brouwerij werd het slachtoffer van de Duitse bombardementen in november 1918 (zie foto boven). Na zijn dood in 1954 werden de brouwactiviteiten definitief stopgezet.
Maurice en Guillaume Naus hadden blijkbaar een hart voor de wielersport.
Zo stond Maurice aan de wieg van een velodroom in Oudenaarde. Weinigen weten dat Oudenaarde in het interbellum een wielerbaan had. Het baanwielrennen was toen zeer populair. Zo waren er begin jaren 30 in België 69 verschillende zomervelodrooms waar wedstrijden werden gehouden.
De Oudenaardse velodroom schuin tegenover het huidige administratief centrum in de Tussenmuren
Maurice organiseerde ook jaarlijks een wielerwedstrijd op de weg, de zogenaamde ‘Scheldeprijs’.
Liedts en Den Anker
De overgrootvader van Charles Liedts, Laurentius, oefende het beroep van brouwer uit. Hij had eind 18de eeuw 3 brouwerijen en brouwde zelf in één van de drie, namelijk in brouwerij Den Anker in de Tussenbruggen. De andere werden verhuurd. Laurentius gaf de stiel door aan zijn kinderen. Zijn zoon Constantin nam Den Anker over. In 1854 kwam er een einde aan de brouwerij.
Zijn oudste zoon Guillaume begon een brouwerij in de Einestraat. Diens zoon Jan trouwde met een brouwersdochter van Liefmans en nam de zaak in 1812 over. Zijn nazaten brouwden stevig verder tot 1954, jaar waarin Jan Liedts het brouwen stopte.
Six
Jan Van Ruyskensvelde, een brouwersknecht bij de brouwerij Liedts, kreeg in 1868 een vergunning voor de oprichting van een eigen brouwerij op het Jezuïetenplein, grenzend aan de Liedtsbrouwerij. Na zijn dood in 1892 werd de onderneming verkocht aan Jerôme Six uit Wervik die deze na enkele jaren aan zijn broer Paul schonk. Toen Paul later naar Bevere verhuisde om daar een textielfabriek op te richten, nam diens zoon Gustaaf de brouwerij over. Er werd een bruin bier en een tripel bruin gebrouwen, waarvan men de typische donkere kleur verkreeg door de donkere mout die in de brouwerij zelf werd gebrand. De broer van Gustaaf, Louis, nam de brouwerij op een bepaald moment over. Bij het begin van WO2 werden de activiteiten gestaakt. Na de oorlog startte de brouwerij niet meer op.
Cambier-Droesbeque
De brouwerij was gevestigd in de vroegere refuge van de priorij van Elsegem (thans een horecazaak) aan de Kleine Markt en was eind 18de eeuw eigendom van Laurentius Liedts. Hij verhuurde dit pand aan Louis Lessens en later aan Jan Vanderpiete. De dochter van Jan trouwde met een brouwerszoon uit Velzeke, Louis-Henry Droesbecque. Hun zoon Louis Isidore huwde met een dochter van een brouwer uit Eine. Het koppel maakte van de brouwerij een bloeiende zaak waar ook tafelbier en azijn geproduceerd werd. De brouwerij beschikte over een eigen mouterij (nu brasserie De Mouterij).
Hun schoonzoon Jean Cambier nam de zaak over en moderniseerde begin 19de eeuw de onderneming. De helft van de productie bier werd ter plaatse op flessen getrokken. De andere helft werd in vaten aan een bierhandelaar in Doornik verkocht. Het overlijden van Cambier en de concurrentie van het pilsbier zorgden voor de sluiting in 1951.
Lambert
Naast brouwerij Den Anker in de Tussenbruggen bestond eind 18de eeuw nog een tweede brouwerij. De zaak startte in 1782 toen Ferdinand Vannoo tot de brouwersgilde toetrad. Latere brouwers waren onder meer Philippe Souhiers en Jacques Lambert. De onderneming bleef een tijd in het bezit van de familie Lambert tot Léon Debreuck in het begin van de 20ste eeuw de nieuwe eigenaar werd. De brouwerij bezat ook een eigen kuiperij voor het vervaardigen van houten kuipen, tonnen en vaten. In 1913 werd de zaak stopgezet en werden de gebouwen afgebroken.
De Valcke
In 1777 startte Martinus Prieels, wijnhandelaar en azijnbrouwer, zijn eigen bierbrouwerij in de Hoogstraat. Na zijn dood bleef de brouwerij de volgende generaties in het bezit van de familie en schoonfamilie. In 1848 werd het bedrijf gekocht door een slagersfamilie, hetgeen het einde van de brouwerij betekende. |