De Habsburgse periode (1482-1555)

Onder Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1494)
Na de plotse dood van Maria van Bourgondië in 1482 dreven de steden haar echtgenoot Maximiliaan ertoe om met de Staten-Generaal te onderhandelden en vrede te sluiten met Frankrijk. In het verdrag van Arras uit 1482 werd bepaald dat zijn dochter, de tweejarige (!) Margaretha van Oostenrijk, zich moest verloven met de Franse dauphin en ze aan het Franse hof zou opgevoed worden. De bruidsschat was Artois, Franche-Comté, de streek van Mâcon en Auxerre. Na de dood van de Franse koning in 1483 wees Maximiliaan onmiddellijk het verdrag van Arras af.
De Vlaamse opstand (1482-1492)
De dood van Maria was het sein voor Gent, Brugge en Ieper om het grafelijk bestuursapparaat in te palmen. In 1383 installeerden ze een regentschapsraad die nu het beleid van het graafschap zou waarnemen en ook het regentschap over Filips de Schone, de minderjarige zoon van Maria en Maximiliaan, zou uitoefenen. Maximiliaan legde zich hier niet bij neer en eiste zelf het regentschap op. Deze strijd om het regentschap over Filips de Schone wordt de Vlaamse opstand (1482-1492) genoemd.
Onderhandelen had blijkbaar geen zin zodat Maximiliaan van Oostenrijk een militair offensief begon tegen het graafschap Vlaanderen. Oudenaarde zou weer de pineut worden van het geschil tussen het centrale gezag en de steden. Aangezien Oudenaarde tot het Gents kwartier behoorde, was ook daar een gelijkgezind stadsbestuur gevestigd.
In het najaar van 1484 kregen de Bourgondisch-Habsburgse troepen het bevel om Oudenaarde en Dendermonde te bezetten. De troepen van Maximiliaan konden begin januari 1485 vrij gemakkelijk Oudenaarde innemen nadat Pamele eerder aan een regelrecht terreurbombardement was blootgesteld. Wouter van Rekkem, één van de door de regentschapsraad aangestelde kapiteins, had zich laten ompraten om ’s nachts de stadspoorten open te zetten, teneinde de troepen van Maximiliaan binnen te laten. Op die manier werd veel bloedvergieten vermeden. Was het verraad? Was er een verzet aanwezig tegen de Gentse overheersing? Of was dit een daad van zelfbehoud voor de stad? Een geweldloze overgave, zonder verlies van mensenlevens en zonder schade, was natuurlijk wel het best mogelijke scenario. Maximiliaan ontsloeg het stadsbestuur dat door de regentschapsraad was gevormd. In hun plaats werden vertrouwelingen van Maximiliaan als schepenen aangesteld
Gent kennende, lieten ze dit niet onbestraft. Snel werd de militaire hulp van Frankrijk ingeroepen. Een aanval op de Habsburgse troepen in Oudenaarde werd ingezet. Maximiliaan had ondertussen de benen genomen richting Aalst. De kapitein van het Bourgondisch kasteel opende het vuur op de Gentse troepen die de Kezelberg hadden ingenomen, en liet zelfs een troepenmacht de Kezelberg optrekken. Het offensief was uitermate succesvol. Vele Gentenaars sneuvelden en de overgebleven soldaten vluchtten. De Gentenaars vermoordden elke onfortuinlijke Oudenaardist die ze tijdens hun vlucht tegenkwamen. Als tegenactie werden 17 gevangengenomen Gentenaars twee aan twee in de Schelde geworpen tot ze verdronken.
Maximiliaan kon in de tijd die volgde de opstandige Vlaamse steden één voor één aan zich onderwerpen. De regentschapsraad werd afgeschaft. Bij de vrede van Brugge in juni 1485 erkenden de drie leden Brugge, Gent en Ieper uiteindelijk Maximiliaan als voogd van zijn minderjarige zoon Filips en als regent van Vlaanderen.
Nog was het niet gedaan. Gentse Witte Kaproenen bleven actief op het platteland en zorgden voor onrust. Zo waren in 1488 oproerige Gentenaren in Welden aan het plunderen geslagen. Ze werden uiteindelijk door het Oudenaardse garnizoen overwonnen en verdreven. In hetzelfde jaar werd Maximiliaan zelfs gevangengenomen in Brugge, doch de Habsburgse dynastie was te sterk geworden voor de Vlaamse steden. Na zijn vrijlating kon Maximiliaan gans Vlaanderen heroveren. In 1492 moest Gent definitief plooien en werd de vrede van Cadzand afgesloten. De Gentse macht over de kwartieren werd nog maar eens afgeschaft en in het Oudenaardse stadsbestuur zetelden voortaan vertrouwelingen van de vorst.
Van 1489 tot 1493 kreeg men te maken met hongersnood, pest en muntontwaarding. Margaretha van York, die door de binnenlandse beroerten de stad was ontvlucht, keerde in 1494 naar Oudenaarde terug en nam haar intrek in het kasteel van Bourgondië. Later ging ze zich in Brussel vestigen.
Filips de Schone (1494-1506) - een kort leven
In 1493 werd er vrede gesloten met Frankrijk en gaven de Habsburgers Bourgondië op. De Fransen gaven Margaretha terug aan haar vader, samen met de bruidsschat Franche-Comté en Artois. Maximiliaan kon zo in 1494 de tot rust gebrachte Nederlanden overgeven aan zijn 12-jarige zoon Filips de Schone.
Filips werd aanvaard als vorst. In 1494 deed hij zijn plechtige intrede in Oudenaarde als 30ste graaf van Vlaanderen. Hij kwam de stad langs de Beverepoort binnen, begeleid door een groot gevolg van edellieden. De straten waren versierd en er werden figuurvertoningen opgevoerd. De wijken wedijverden met figuurvertoningen, versiering en verlichting van de huizen. De schepenen achtten het nodig controle uit te voeren bij de figuurvertoningen.
De stad stond in voor een openbare verlichting en een aantal prijzen voor de gebuurten die het schoonst versierd waren.
Iets nieuw was de versiering van sommige huizen met kostelijke tapijten. Er was ook voor de eerste keer sprake van een ‘arce triumphael’ (triomfboog) aan de Beverepoort. De kosten werden door de gebuurten gedragen.
Tijdens zijn bezoek verbleef Filips in het huis waar Margaretha van York had gewoond.
Filips voerde zijn eigen koers, gericht op vrede met Frankrijk en op welvaart door goede handelsbetrekkingen met Engeland. Zo sloot hij in 1496 met Engeland een favorabel handelsverdrag. Hij poogde neutraal te blijven in de conflicten tussen Engeland en Frankrijk en bracht leenhulde aan de Franse koning voor Vlaanderen en Artois. Er werd in 1495 een dubbelhuwelijk gearrangeerd tussen Filips de Schone en Juana (Johanna) dochter van de Spaanse koning Ferdinand van Aragon en koningin Isabella van Castilië, en tussen Filips zijn zus Margaretha van Oostenrijk met Juana’s broer don Juan. Deze politieke zet had onvoorziene gevolgen. Wie kon toen vermoeden dat Johanna ooit Aragon, Castilië en Spaans Amerika (samen de Spaanse erflanden) zou erven?
In 1500 was het van dat. Na de dood van haar broer don Juan (1497), haar zuster Isabella (1498) en van de zoon van Juan, don Miguel (1500), werd zij in 1502 door de Cortes erkend als troonopvolgster van de koninkrijken Castilië en Aragon die samen ‘Spanje’ zouden vormen. Na de plotse dood van haar moeder koningin Isabella I van Castilië in 1504 werd ze koningin van Castilië, maar bleek ongeschikt om te regeren. Deze taak werd tijdelijk waargenomen door haar vader Ferdinand, die tevens koning van Aragon was, en daarna voor korte tijd door haar man Filips. In 1504 had Filips zich reeds in Brussel tot koning van Castilië laten uitroepen. Om zijn rechten op te eisen, reisde hij in 1506 naar Spanje en liet het bestuur van de Nederlanden over aan zijn belangrijkste raadsheer Willem van Croy, heer van Chièvres. Op 08/09/1506 speelde Filips een balspel in Burgos. De verkoelende slok van het ijskoude water werd hem blijkbaar fataal. Op zeer korte tijd maakte hij zeer hoge koorts en stierf uiteindelijk 17 dagen later. Johanna was op dat moment zwanger van haar laatste dochter. Filips lijk werd gebalsemd en in een loden kist gelegd, die Johanna in haar slaapkamer liet plaatsen. Elke ochtend liet ze de kist openen in de hoop dat Filips tot leven zou zijn gekomen. Als zij op reis ging, nam ze het lijk van haar echtgenoot met zich mee. Haar vader wist haar ervan te overtuigen om Filips te begraven. Uiteindelijk werd Johanna krankzinnig verklaard en opgesloten in een kasteel te Tordesillas. Dit bezorgde haar de naam Johanna de Waanzinnige.
Er gingen stemmen op dat Filips werd vermoord. Het was namelijk niet voorzien dat hij koning van Spanje zou worden. Ferdinand van Aragon kon het maar moeilijk aanvaarden dat deze vreemdeling, die reeds voorbestemd was om heerser over de Nederlanden en Oostenrijk te worden, ook de macht zou krijgen over Spanje. Het blijft echter speculeren. Johanna bleef onthutst achter en sloot zich tenslotte van de wereld af. Ze bleef haar titel van koningin in naam behouden tot aan haar dood.
De piepjonge Karel (de latere Keizer Karel V), oudste zoon van Filips en Johanna, op 24/02/1500 geboren in het Prinsenhof te Gent, werd na de dood van zijn vader en door de geestesziekte van zijn moeder erfgenaam van de Spaanse erflanden. Door zijn jonge leeftijd drong een regentschap in Spanje en in de Nederlanden zich op. In Spanje werd koning Ferdinand II van Aragon (zijn grootvader) de regent voor Karel.
Van zijn andere grootvader Maximiliaan zou hij later ook de Duitse erflanden erven (1519).
Onder regentes/landvoogdes Margaretha van Oostenrijk (1506-1515) (1517-1530)
Waardevolle pion in het Europese politieke schaakspel
Na de dood van Filips de Schone eiste Maximiliaan in naam van zijn minderjarige kleinzoon Karel het regentschap over de Nederlanden op en stelde zijn dochter Margaretha van Oostenrijk (zie schilderij) aan als uitvoerster (als regentes). Zij zette de dynastieke politiek van het Spaans-Habsburgse rijk grotendeels verder, waarbij de rol van de Staten ondergeschikt was. Madame de Savoie, zoals Margaretha genoemd werd, nam de zorg voor de zesjarige Karel en zijn 3 zusjes op zich. Ze werden in Mechelen aan het hof van Margaretha opgevoed. De kinderen die in Spanje geboren waren, werden in Spanje opgevoed, Ferdinand aan het hof van zijn grootvader Ferdinand van Aragon en Catharina bij haar moeder in Tordesillas. Karel kreeg op zijn negende Willem van Croy als gouverneur, op zijn twaalfde Adriaan Floriszoon Boeyens als opvoeder en geestelijk leidsman, en op zijn vijftiende Erasmus als raadsman.
In 1513 verbleef Maximiliaan gedurende 8 dagen in Oudenaarde (in het kasteel van Bourgondië). Hij werd aan de Hoge brug afgehaald door een stoet die hem naar de kerk begeleidde om er een mis van dankzegging bij te wonen. Hij bracht reeds voor de tweede keer een bezoek aan de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare. Na zijn verblijf vertrok hij met een groot gevolg richting Doornik, waar hij aan het beleg van de stad deelnam.
In maart 1514 brak de pest uit in Oudenaarde. Op enkele dagen tijd stierven er gemiddeld 10 mensen per dag. Een panische angst van besmet te worden, beheerste het leven van de inwoners. Het stadsbestuur duidde mensen aan om de doden te kisten en te begraven. Men zonderde de pestlijders af in de pesthuisjes op de Eindries en in de toren achter Maagdendale. Indien er een pestlijder in een huis overleden was, moesten de andere overblijvende bewoners, gedurende 6 weken na de begraving van de laatste overledene, een strooibus buiten aan één van de vensters ophangen. Zij mochten eveneens gedurende 6 weken niet op straat komen tenzij blootshoofds en met een witte roede in de hand. Als er iets betaald moest worden, gooide men het geld in een kom water om besmetting te voorkomen. De epidemie duurde tot het midden van de zomer. 1/6de van de bevolking overleefde de epidemie niet.
In december 1514 eisten de Staten-Generaal de aanstelling van hun natuurlijke vorst Karel, die 15 jaar was geworden. Maximiliaan liet zich door hen vrijkopen voor akkoord, en op 05/01/1515 werd Karel plechtig voor de Staten te Brussel ingehuldigd. Margaretha werd aldus openlijk vernederd in het bijzijn van de adel en de Staten, en het regentschap werd haar ontnomen. Zij ging daarna een tijdje teruggetrokken leven.
In 1515 bezwoer de keizer de privileges van Oudenaarde. De plechtigheid gebeurde niet in de stad en er werd geen Blijde Intrede gehouden. Karel was een nieuw soort vorst, een keizer van een groot rijk, waarbij er geen persoonlijke band meer was tussen de vorst en zijn onderdanen.
Op 14/09/1515 om 9 uur ’s avonds, zagen de inwoners van Oudenaarde boven de stad een grote vuurbal, zo groot als een klomp vuur, die lichtstralen schoot en zich van zuid naar noord verplaatste. Dit angstaanjagend schouwspel voorspelde naderend onheil. ‘In ditjaer 1515 op Heylich Cruys dach in September, doen werdt gesien des avonts eenen clomp viers, vliegende rechts boven die huysen, alsoo groot als een biertonne, ende achter haddet stralen, ende liechten zeere alle dese Landen deure, ende sommighe lieden die op die heyden waeren die hoorden een byster getier in die loecht, ende saegen in die loecht mannen van wapenen die schenen door die loecht te ryden.
Wat de mensen zagen was in feite een zeer heldere vuurbol of meteoor.
Karels grootvader Ferdinand overleed in 1516. Zijn moeder Johanna erfde de koninklijke titel van Spanje. Vanwege haar geestelijke toestand was zij natuurlijk niet in staat om te regeren. Karel besloot zichzelf alvast in de Sint-Goedelekathedraal publiekelijk tot koning te laten zalven en vertrok in 1517 naar Spanje om er zijn functie waar te nemen. Hij vroeg aan zijn tante Margaretha om opnieuw de leiding in de Nederlanden van hem over te nemen. In 1518 werd zij feitelijk, en in 1519 ook in naam, landvoogdes. Zij behartigde weer de Habsburgse belangen. Een succes voor haar was de verkiezing van Karel V tot keizer (1520). Dit betekende evenwel een hervatting van de oorlog met Frankrijk.
‘Kroning van Karel V tot keizer in Aken’ door Frans Francken
Keizer Karel liet in 1521 in Gent de Staten-Generaal der Nederlanden bijeenkomen. Hij wilde een einde stellen aan de aanvallen van Frans I, koning van Frankrijk, door een leger van 40.000 man op de been te brengen. Hiervoor was natuurlijk geld nodig. Hij vroeg Vlaanderen een tussenkomst van 150.000 kronen en van 48 grooten. Na enkele dagen vergaderen, werden de fondsen toegekend en werd de vergadering afgerond. Na 8 dagen kwamen de Oudenaardse vertegenwoordigers weer thuis. De stad leverde naast een som geld ook 100 goed uitgeruste krijgslieden. Hier bovenop kwam nog een som om in de onkosten van het leger te voorzien. Karel V stelde zijn troepenmacht onder leiding van baron de Ligne en Hendrik van Nassau. Aan deze laatste had hij het algemeen bevel toevertrouwd.
Doornik dat in Franse handen was, werd omsingeld. Karel die de krijgsverrichtingen van nabij wilde volgen, kwam begin november 1521 in Oudenaarde aan, samen met zijn broer Ferdinand, aartshertogin Margaretha van Oostenrijk, regentes der Nederlanden, en de bisschop van Doornik. Het ceremonieel bleef tot een minimum beperkt. De keizer werd door de notabelen buiten de stad verwelkomd. De straten waarlangs de keizer en zijn gevolg reden, waren versierd met lakens, slingers en tapijten. Er werden geen openbare feestelijkheden gehouden. Enkel de officiële rederijkerskamers gaven een aantal voorstellingen, waarna het keizerlijk gezelschap zich tegoed deed aan een rijk banket in het stadhuis. Gedurende gans de periode van het beleg verbleef Karel in het kasteel van Bourgondië. Ferdinand vond een onderkomen in het kasteel van Pamele, Margaretha in het klooster van Sion en de bisschop in het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal. Ook tijdens het verblijf, dat nog enkele weken duurde, werden er geen openbare feestelijkheden georganiseerd.
Naar aanleiding van dit verblijf dichtte de Oudenaardse rederijker Mathijs de Casteleyn er zijn Baladen van Doornijcke waarbij de lof van de keizer werd bezongen en de imperiale gedachte werd verdedigd. De ballade bevatte tevens bittere beschuldigingen en groteske verwensingen aan het adres van Doornik en de Fransgezinde inwoners.
Karel de Lalaing, de gouverneur van Oudenaarde, was de gastheer voor de keizer. Tijdens één van de feesten trok een kamermeisje van de Lalaing, Johanna van der Gheynst, zijn aandacht. De keizer was in de fleur van zijn leven en de nachten waren koud. Hij kon wel wat vrouwelijk gezelschap gebruiken. 9 maanden later beviel Johanna te Pamele van een dochter, Margaretha. Pas na 7 jaar erkende Karel V zijn onechte dochter en huwde haar tweemaal uit aan de familie van de paus. Ze werd Margaretha van Parma genoemd door haar tweede huwelijk met de hertog van Parma, Ottavio Farnese.
Haar hele leven lang was ze een pion in de geopolitieke spelletjes van haar vader.
Op 03/12/1521 gaf Doornik zich over. Doornik en het Doornikse waren nu definitief voor de Nederlanden gewonnen.
In 1526 verloor de Franse koning de suzereiniteit over Artesië. Margaretha onderwierp ook Friesland, Utrecht en Overijssel aan de Habsburgers. Zij bewerkte de Damesvrede (1529), waarbij Frans I afstand deed van alle aanspraken op Vlaanderen en Artesië.
De landvoogdes stimuleerde in haar vrije tijd de kunsten, nodigde dichters, miniaturisten, schilders en kunstsmeden uit in haar paleis tegenover het Bourgondisch hof in Mechelen. Het werd een toonbeeld van de verheven kunsten.
Het huis de Lalaing
Het huis de Lalaing is een mogelijke geboorteplaats van Margaretha van Parma.
Het Huis de Lalaing was de naam van het voormalig herenhuis gebouwd op de plaats van het oude pandjeshuis of Lombardenhuis van Pamele. In 1519 werd het vermeld als Hof van Schorisse, woning van stadsgouverneur Karel I de Lalaing, heer van Schorisse en zijn echtgenote Jacqueline van Gavere, weduwe van Jan van Luxemburg. Later werd de woning het Huis van Luxemburg genoemd en werd het bewoond door de zoon van bovenvermelde, Philippe de Lalaing. Volgens een akte van 1714 heette de woning Hotel van Egmont, naar de bewoners in het 4de kwart van de 16de eeuw, Guillaume de Lalaing en zijn echtgenote Marie Christine van Egmont, dochter van graaf Lamoraal van Egmont. Het huis was ook gekend als Hotel de Berlaimont, naar de dochter van Philippe de Lalaing, Marguerite, gehuwd met Florent, graaf van Berlaimont. Eind 17de eeuw (tot 1726) werd het eigendom van de familie de Kerckhove, heren van Etikhove en Ladeuze. Er volgden nog verkopingen. Tot 1830 was het eigendom van de heer De Smet, voorzitter van de rechtbank. Tot 1868 was het huis in handen van Vanderstraeten. Het werd verkocht aan de familie Boulez, die het Oudenaardse tapijtwerk waarmee de salons waren bekleed verkochten aan het Engelse vorstenhuis. In 1919 kocht chirurg De Meulemeester (van de kliniek aan de overkant van de Schelde) het pand en liet de oorlogsschade herstellen en het interieur aankleden. In 1965 kocht advocaat Puissant het huis. Hij verkocht het in 1976 uiteindelijk aan de stad Oudenaarde, die er onder andere een (restauratie)atelier voor wandtapijten inrichtte.
Het gebouw heeft 5 bouwfasen gekend. De oudste kern dateert van de jaren 1600. De oudste constructie bevindt zich links en stond dwars op de straat.
Daarna volgden nog 2 aanbouwen achteraan.
Op het einde van de 17de eeuw kwam er langs de straatkant een tweede aanbouw. Deze vleugel sloot aan bij de eerste, maar wel zo dat er een hoek gevormd werd die als private aanlegplaats diende aan de Schelde. De vijfde bouwfase vulde deze aanlegplaats op, zodat er langs de straatzijde één grote gevel tot tand kwam.
De straatgevel kreeg haar huidig uitzicht in de 18de eeuw. De vensters werden vergroot, het raamwerk werd gemoderniseerd, de bovenste muren kregen een grote driehoekige bekroning en de gevel werd met pleisterwerk bekleed.
Het interieur werd eveneens in de 18de eeuw veranderd met versieringen in stuccowerk met rococomotieven.
In de eerste helft van de 20ste eeuw werden er diverse versieringen toegevoegd (Chinees salon, enkele schoorstenen, grote trap bij inkom). In de grote, ommuurde stadstuin is het heerlijk wandelen. Men vindt er een meer dan 150 jaar oude Ginkgo Bilobaboom.
Rechtover de poort van het huis de Lalaing lag vroeger de draaibrug over de Schelde (postkaart)
Normaal is in het Huis de Lalaing het conservatie- en restauratieatelier van Oudenaardse wandtapijten ondergebracht. Wegens restauratiewerken is het atelier voortaan ondergebracht in het MOU, tweede verdieping. Een weefatelier van wandtapijten is nog steeds gehuisvest in Huis de Lalaing. VASA vzw werkt aan de promotie van cultuur en erfgoed van de stad Oudenaarde en de Vlaamse Ardennen.
De start van de Reformatie
in 1517 publiceerde de augustijnermonnik Luther zijn 95 stellingen als aanklacht tegen de wantoestanden in de katholieke Kerk. Dit was het begin van de Reformatie die de eenheid onder de christenen zou verbreken. Luthers opvattingen en leerstellingen werden immers snel door kerkelijke gezagsdragers als ketterij beschouwd. Ketterijen werden van oudsher in elk bisdom bestreden door de bisschoppelijke inquisitie. De kerkelijke rechtbank, de inquisitie, onderzocht of de verdachte een ketter was. Was dat het geval dan werd de ketter overgedragen aan de wereldlijke rechtbank. De Kerk zelf sprak geen doodsvonnissen uit of voerde geen executies uit.
Karel V voerde in onze streken een andere vorm van inquisitie in, namelijk de staatsinquisitie. Door een sterk optreden hoopte de keizer de lutherse ketterij te kunnen onderdrukken. Keizer Karel volgde de Leuvense theologen die al in 1519 de stellingen van Luther veroordeeld hadden. De paus volgde in 1520. In 1521 kwam Luther naar de rijksdag in Worms, waar hij veroordeeld werd. De keizer verbood het verspreiden van de lutherse leer en gaf opdracht om alle ketterse geschriften te verbranden.
In de periode van 1520 tot 1550 kondigde keizer Karel een aantal strafwetten af die de lokale, regionale en centrale overheden toelieten om repressief op te treden tegen religieuze dissidenten. De inhoud van deze ‘plakkaten’ werd steeds strenger. Aanvankelijk, in 1520, werd het bezit van lutherse boeken verboden, wat onder meer aanleiding gaf tot boekverbrandingen in Leuven, Antwerpen en Gent. In 1529 werd een strenger plakkaat uitgevaardigd waarin de straffen op ketterij werden verhoogd. Bij volharding moest men levend worden verbrand. In 1550 volgde het zogenaamde ‘bloedplakkaat’. Het verbood het drukken, verspreiden, verkopen, kopen en bezitten van ketterse boeken en afbeeldingen, het bezoeken van ketterse bijeenkomsten, het prediken van ketterij en het huisvesten van ketters. Het verbood eveneens het lezen en verklaren van de bijbel, behalve in onderwerping aan de katholieke interpretatie. Het ontzegde de ketters eigen bezit, en stelde het aanbrengen van ketters en ketterij verplicht. Verder verbood het plakkaat ketters te huisvesten, te ontvangen of te begunstigen. Verklikkers kregen de helft van de verbeurd verklaarde goederen. Iedereen die zich in een bepaald dorp of stad wenste te vestigen, moest een certificaat van rechtgelovigheid kunnen voorleggen, dat door de pastoor van zijn vroegere woonplaats verstrekt was. Mannen werden door de beul onthoofd en vrouwen werden levend begraven als zij berouw toonden. Volhardden zij in hun dwalingen, dan was de straf terechtstelling op de brandstapel.
Karels opvolger, zijn zoon Filips II, bleef verder dit bloedplakkaat toepassen. De meeste slachtoffers van de plakkaten waren uitgeleverd door de inquisitie.
Maria van Hongarije (1530-1558)
Na Margaretha’s dood werd Karels zus Maria van Hongarije de nieuwe landvoogdes.
Maria die vroeg weduwe geworden was, ontfermde zich over de opvoeding van Margaretha van Parma
In april 1532 deed zij haar Blijde Intrede in Oudenaarde. De ontvangst gebeurde met het klassieke ceremonieel, uiterst sober en op strenge wijze. Bij de verwelkoming waren de huizen zoals gebruikelijk versierd en behangen met tapijten. Er werden geen feestelijkheden gehouden en er was meer dan waarschijnlijk geen traditioneel banket. Na 3 dagen beval de vorstin een generale processie waarin ze zelf mee stapte. Er werden geen figuurvertoningen gegeven. Ze nam enkele maatregelen tegen ballingen, dieven en kwaaddoeners, en voerde een hervorming van de armenzorg in.
3 Collaterale Raden hielpen Maria bij het regeren van de Nederlanden.
Toen de oorlog met Frankrijk weer eens opflakkerde en Gent in 1537 de keizerlijke bede weigerde goed te keuren, liet de landvoogdes de bede toch innen. Hierdoor werden de gemoederen verhit en kwam Gent in 1539 in opstand. De opstand breidde zich uit naar andere steden waaronder Oudenaarde. De opstand werd neergeslagen en er kwam, vastgelegd in de Carolijnse concessie, definitief een einde aan de stedelijke autonomie. De vorst duidde voortaan de stadsmagistraat aan.
Bij de Damesvrede van Kamerijk in 1529 werden de feodale banden met Frankrijk verbroken en was het parlement van Parijs niet langer bevoegd als hoogste beroepshof voor Vlaanderen en Artois. In 1548 werd de leenrechtelijke band met het Heilig Roomse Rijk der Duitse natie verbroken.
De Nederlandse gewesten werden ondergebracht in de nieuwe Bourgondische Kreits (Kring) waar noch de Rijksdag noch het Rijkskamergerecht zeggenschap over had. In 1549 werden de Nederlanden in de Pragmatieke Sanctie ‘voor eeuwig één en ondeelbaar.’ Zo zouden zij voortaan als eenheid bij erfopvolging behandeld worden.
Bevolkingsaangroei
Door de economische bloei, dankzij de tapijtnijverheid, groeide de stadsbevolking aan. De stadsbevolking van Oudenaarde-Pamele is nooit talrijker geweest dan in deze periode (rond de 8.450 inwoners). De stad kraakte in zijn voegen.
De tapijtnijverheid kende in de 16de eeuw een bloei. Het stelde zelfs meer mensen te werk dan de beroemde Brusselse tapijtnijverheid. De lakennijverheid was nog steeds bloeiend. Er waren nog rond de 600 mensen in deze sector tewerkgesteld, daar waar bijvoorbeeld in Ieper er amper nog een honderdtal getouwen operationeel waren.
udenaarde was in de 16de eeuw de belangrijkste markt geworden in de lijnwaadhandel. Deze had een omzetcijfer van meer dan de helft van de totale omzet voor Vlaanderen.
Door de oorlogen van de 15de eeuw was het verkieslijker geworden binnen de stad te wonen. Hierdoor werd de grond steeds maar duurder. De economische bloei en de inwijking zorgden voor een expansie van de bevolking. Het gebied intra-muros werd in de 16de eeuw verstedelijkt. Tuinen en de laatste hofsteden werden verkaveld en huizen kregen er verdiepingen bij. Soms werden de verdiepingen opgedeeld onder families en veelal werden de huizen van kelder tot dak door een schare gezinnen bewoond. De meeste huizen waren in hout opgetrokken in tegenstelling tot de stenen woningen van de lokale machtigen. Om speculatieve redenen werden zelfs delen van publieke terreinen bebouwd. Dit was onder meer het geval met de Garenmarkt en de vismarkt.
Oudenaarde was in die tijd een stad van edelen. Er woonden maar liefst 120 adellijke families in Oudenaarde. Het was voornamelijk ambtsadel, verarmde en waarschijnlijk ook militaire adel. De 15de eeuw was een eeuw van uitzonderlijk geweld geweest, vooral in de Gentse oorlogen. Het was een geweld dat niets of niemand had gespaard, zelfs kloosters en kerken moesten eraan geloven. Honderden dorpen en duizenden hofsteden, in het bijzonder tussen Oudenaarde en Gent, waren in brand gestoken. De zogenaamde Gentse ’groententers’ hadden het platteland geteisterd. Het was een tijd van afschuwwekkende executies en wreedheden geweest. Geen wonder dat heel wat adel van het platteland was geëmigreerd naar een plekje binnen de Oudenaardse vestingen.
Op de Eindries lag de aangroei hoger dan in de stad. Op een eeuw tijd steeg de bevolking er met driekwart (rond de 1450 inwoners).
Alle dorpen in de kasselrij Oudenaarde kenden een bevolkingsgroei.
Oudenaarde en de eerste Reformatie/Hervorming
In 1517 werd Torreken vande Perre (een weinig omschreven hervormer) gegeseld omdat hij de eucharistie had geridiculiseerd.
De eerste echte handelingen van een Hervormingsinvloed dateren van 1521. De eerste Lutherse boeken, meegebracht door de Duitse kooplieden, werden verbrand.
De eerste terechtgestelde religieus in Vlaanderen was van Oudenaarde (1521-22). De ontluikende Hervorming in het Oudenaardse was het werk van priesters.
In 1526 kwam de duivel in hoogsteigen persoon bij de katholieken op bezoek. Tijdens een onweer, terwijl een kerkdienst aan de gang was, zweefde een vuurbal doorheen de Sint-Walburgakerk. Hij vloog door de middenbeuk en zette zijn klauwen in het haar van een biddende vrouw, brak de hals van diverse beelden van profeten en rolde als een ‘vlamme viers pekachtig stinkend’ uit de kerk. De mensen waren ervan overtuigd dat Lucifer was langs geweest.
Vanaf 1526 waren er in Oudenaarde ketterse geschriften en bijbelvertalingen in omloop. Dit was in de jaren 30 ook het geval in het gebied tussen Oudenaarde en Gent. In die tijd kwam het nieuwe stadhuis, als kroonstuk van de dominantie van de stedelijke burgerij, tot stand.
In 1532 volgden de eerste veroordelingen. De eerste was een rederijker, Pieter Schuddematte, een onderwijzer die later uitweek naar Antwerpen en er actief was bij de Violieren. Na een aantal ketterse producties en een bijbelvertaling, werd hij in 1547 gehalsrecht. Het eerste dodelijke slachtoffer was Arent de Man, die in 1548 terechtgesteld werd als anabaptist of wederdoper.
De rederijkers hadden zeker een rol in de Reformatie. Oudenaarde had de rederijkerskamers van de Kersouwieren en de Pax-Vobianen. In 1527 kwam daar de Schoole van de bloeyende jeugd Rhetorijkers bij. Vanaf het midden van de 15de eeuw had de rederijkerij ook het omgevende platteland gewonnen. Op de Eindries speelden de Ghesellen van den Droogenboom. Ook de rethricienen van Bevere traden regelmatig op. Ter Ballien buyten Audenaerde verkeerde in hetzelfde geval, net als die van Leupeghem. Men speelde in de voorgeborchten, buiten het kerkelijke en administratieve kader van de stad. Een spel in Roborst gaf in 1543 aanleiding tot vervolging wegens ketterse propagering. Het toneel was in Oudenaarde ontstaan bij de minderbroeders als een onderwijsmiddel. Het ontwikkelde zich tot een uitdrukkingsmiddel van de spelers en kaderde in hetgeen de secularisatie en acculturatie van de religie mag genoemd worden.
In 1545 werden 2 mensen uit Welden terechtgesteld wegens ketterij. De ketterij had ongetwijfeld uitbreiding genomen onder de bevolking. De promotoren waren nu te vinden in kringen van onderwijzers en middenstanders en in die van de reeds vermelde rederijkers. De repressie nam grote vormen aan onder deken Titelmans van Ronse en vooral in de jaren 50, toen verbrandingen, halsrechtingen en geselingen elkaar opvolgden. In 1554 bestond er een geheim genootschap onder leiding van de schoolmeester Gheleyn de Muldere, bijgenaamd Kain. Deze zou uiteindelijk verbrand worden. Ook in middens van de rederijkers sloeg de repressie hard toe. Aan de spelen kleefde alle verdenking, zoals die van 1550 in Leupegem en Ter Bailden buiten de stadsmuren.
De opstand van 1539
Gent weigerde sedert 1537 nog belastingen te betalen om keizer Karel zijn oorlogen te financieren. De stad was tevens ontevreden over het feit dat hun privileges werden overtreden en kon zich niet vinden in het godsdienstbeleid van de keizer. In 1539 kwam het tot een confrontatie tussen Gent en zijn vorst. Oudenaarde, Kortrijk, Geraardsbergen en Ninove toonden sympathie voor de Gentse zaak.
De Gentse opstand sloeg over op Oudenaarde. Aanvankelijk werd de opstandige houding gedragen door het ‘slecht volk’ van de Eindries. Uiteindelijk ging de opstand over naar de stad en de ambachtsbevolking. Eind september en begin oktober 1539 waren er in Oudenaarde een aantal voorvallen die erop wezen dat er iets op til was. Een dronken inwoner beledigde openlijk de burgemeester terwijl een andere dronken man in naam van de gemeenschap een vermindering op het ongeld op bier wilde. Beiden werden niet vervolgd. Door deze straffeloosheid en gesterkt door de gebeurtenissen in Gent, verzamelde zich op 6 oktober op de markt een gewapende menigte. Er waren geruchten dat een garnizoen op weg was naar de stad. Men poogde de opstandelingen te kalmeren, doch zonder succes. Gewapende bendes dreigden het kasteel van Bourgondië aan te vallen. De dag nadien, op 07/10/1539, overhandigden de ambachten van Oudenaarde een rekwest aan de kapitein, de hoogbaljuw en de schepenen. Ondertussen werd het Callioethuis (de cueillette van belastingen) op de Markt door een razende menigte met de grond gelijk gemaakt. In de Walburgakerk vernielden ze een heiligenbeeld (een boetebeeld) en droegen de stukken naar buiten terwijl ze bedreigingen en beledigingen riepen. De opstandelingen trokken langs kloosters, tavernes en huizen van de gegoede klasse en eisten drank en eten. Ze scholden de betrokkenen uit en persten hen geld af.
De eisen van de ambachten werden nagenoeg allemaal ingewilligd. Alle privileges van de stad werden openbaar voorgelezen. Dit betekende echter nog niet het einde van de opstand. Eind oktober dienden de ambachten nog een tweede en uitgebreidere eisenbundel in. Het einde van de opstand zou pas voor eind november zijn.
De opstand van Oudenaarde was merkwaardig te noemen omdat de stad in het verleden steeds trouw de zijde van de vorst had gekozen. In 1537 ging Oudenaarde in eerste instantie niet akkoord met Gent en kwam men overeen om de bede van de keizer te betalen. Dat de stad toch in opstand kwam is een unicum in de politieke geschiedenis van de stad.
Wat waren nu de motieven voor de opstand?
Er waren diverse redenen voor de opstand. In de eerste plaats was er de invloed van het opstandige Gent. Ook het financieel (wan)beleid en het anti-protestantse beleid van de magistraat en bij uitbreiding de centrale regering, de strenger wordende reglementering vanuit de centraliserende overheid voor de tapijtwevers en het ontbreken van politieke macht voor de ambachten, waren aanleidingen voor de opstand. Het verzet had een duidelijk anti-centralistisch en anti-notabel karakter.
Men verzette zich tegen de rechtspraak van de magistraat en de notabelen van de stad. De plakkaten tegen de ketters en de vervolging van diezelfde zogenaamde ketters, alsook de bestraffing door de magistratuur, hadden een grote invloed op de bevolking. De rechtspraak en het financieel beleid van de magistraat, in het bijzonder de toegenomen en hoge indirecte belastingen op dagelijkse consumptiegoederen, waren het onderwerp van verwijt. De beden van de keizer kwamen heel ongelegen op een moment dat de stad ook verhoogde kosten had ingevolge de bouw van het stadhuis. Gans de kasselrij Oudenaarde was ontevreden over de grote belastingdruk.
De tapijtsiers werden in die tijd geconfronteerd met een door de centrale overheid opgelegde strengere reglementering van hun ambacht. Het ging over kwaliteitseisen van de gebruikte producten, arbeidskrachten en productiemethodes. Door deze maatregel van de overheid uit 1539 werd een grote hoeveelheid Oudenaards werk in beslag genomen. De tapijthandel werd in Antwerpen geblokkeerd. Hierdoor ontstond uiteraard onrust en wrevel van de tapijtsiers. De gevolgen van deze maatregel waren niet te onderschatten voor de, volgens Filips de Lalaing, 12 à 14.000 tewerkgestelden in de sector. Hij voorzag een muiterij en emigratie ten gevolge van deze absurde maatregelen.
De tapijtweversnijverheid maakte de belangrijkste tak uit van de stedelijke economie en van de omliggende dorpen. Deze economische macht ging evenwel niet gepaard met politieke macht. Er was bijna geen vertegenwoordiging van de ambachten onder het stadsbestuur. De patriciërs/notabelen hadden het duidelijk voor het zeggen. In 1539 was er zelfs geen enkele vertegenwoordiger van de ambachten in het algemeen terug te vinden onder de magistraten. De ambachten stonden aan de zijde van de rebellen en leidden de straatrellen. Ze maakten van de gelegenheid gebruik om tot tweemaal toe hun eisen, de ‘rekwesten’ voor te leggen.
Wat waren deze rekwesten?
De eerste eisenbundel werd op 07/10/1539 ingediend. De eisen werden bijna zonder uitzondering goedgekeurd, hetgeen ongetwijfeld het gevolg was van de explosieve situatie. Op 31 oktober volgde een tweede met 17 artikels uitgebreid rekwest. De eisen waren van uiteenlopende aard.
Er waren eisen van politieke en economische aard. De ambachten wensten een invloed te verwerven op de politieke besluitvorming van de stad. 6 communmeesters zouden de openbare goederen van de stad besturen, corrupte politici moesten berecht worden, er moest een nieuw reglement voor de verkiezing van de ambachtsbesturen komen, maar het belangrijkste was dat de privileges van de neringen strikt zouden worden nageleefd. Men wilde een transparant bestuur, een stopzetting van de bestaande politiek wantoestanden en een naleving van de bestaande rechten door de bestuurders.
Andere eisen waren van fiscale aard, zoals bijvoorbeeld dat bij de invoering van nieuwe belastingen, deze zouden onderhandeld worden met de ambachten. Belastingen die niet op deze manier tot stand gekomen waren, zouden als nietig beschouwd worden. Men wilde een verlaging van het ongeld met daarbij een verandering van de manier waarop deze verpacht werden. Er was tevens de eis dat de kloosters, net zoals iedereen, van toen af aan belastingen zouden moeten betalen.
Tenslotte waren er nog 3 eisen van militaire aard. Deze gingen over de verdediging van de stad omdat de ambachten vonden dat de verdediging een zaak was van alle inwoners. Zo wilden ze onder meer de Bourgondische toren onder hun toezicht plaatsen.
De amende honorable en de Consessio Carolina
Moeizaam en na de nodige vernederingen te hebben ondergaan en toegevingen te hebben gedaan, konden de heren van Oudenaarde de orde herstellen.
In Gent bleef de opstand duren. Omdat Gent een belangrijk handelscentrum was, kwam keizer Karel in februari 1540 persoonlijk met een groot leger naar Gent om de opstand te onderdrukken. De keizer (zie foto schilderij van Titiaan) slaagde hierin, en om nieuwe opstanden te voorkomen, werden de Gentenaars verplicht grote delen van de Sint-Baafsabdij af te breken om plaats te maken voor het Spanjaardenkasteel, een zogenaamde 'dwangburcht'. Gent werd publiek zwaar vernederd. Een zestigtal afgevaardigden van de ‘cresers’, dit zijn ontevredenen of malcontenten, moesten in het openbaar op blote voeten, gekleed in een wit onderhemd en de strop om de hals, de genade van de keizer afsmeken. De vertegenwoordigers van de 3 leden kregen wat meer toegezegd, zij mochten geschoeid, gekleed in een zwarte tabbaard en vooral zonder strop hun spijt betuigen. 50 Gentenaren stonden terecht voor hun prominente rol in de opstand. De grote meerderheid maakte deel uit van de neringen. 13 van de 17 onthoofde kopstukken waren ambachtsmeesters.
Oudenaarde ontsnapte niet aan een gelijkaardige vernederende boetedoening. De keizer bepaalde in de akte van Abolitie dat 4 leden van de Wet en 12 hoofdmannen van de neringen, gekleed in een zwart kleed, op een dag en plaats nog nader te bepalen, de genade van zowel God als van hem en zijn zus, Maria van Hongarije, moesten afsmeken. Uiteindelijk ontbood de keizer hen op 08/07/1540 in zijn hof in Brugge, om de boetedoening te voltrekken. De magistraat richtte een verzoekschrift, de amende honorable, aan de heer de Granvelles, de raadsman en kanselier van de keizer, met de vraag of de boetedoening in gesloten kamers zou mogen plaatsvinden. Men verontschuldigde zich uitdrukkelijk voor de gebeurtenissen en men drukte zijn trouw en gehoorzaamheid aan de keizer uit. Het verzoek werd aangenomen. 4 schepenen en 12 (van de 15) dekens van de neringen, gekleed in zwarte tabbaarden, betuigden hun spijt en vroegen om genade.
In Oudenaarde waren er tijdens de opstand geen doden gevallen. Toch werden 3 oproerleiders op de Markt onthoofd. Hun hoofden werden op spiezen aan het publiek tentoongesteld. Een vierde werd de tong uitgenepen en verbannen. Een vijfde werd veroordeeld tot een bedevaart naar Trier. Er waren nog bestraffingen, doch van mindere aard.
Toen het stadsbestuur besefte dat keizer Karel naar Oudenaarde kon komen, ontstond er een vorm van paniek. Men vroeg zich af hoe men de keizer in de gegeven omstandigheden het best zou ontvangen. Om dit te weten te komen, stuurde men 2 schepenen en een raadspensionaris naar Gent. Men liet 6 ‘aanspraken’ ontwerpen om de keizer bij een bezoek aan te spreken. De schrik zat er dus duidelijk in. In november 1540, werd de Concessio Carolina voor de stad Oudenaarde uitgevaardigd. Deze ordonnantie omvatte 35 artikelen (in Gent waren er 75 en in Kortrijk 48). Oudenaarde kreeg een nieuw stedelijk statuut. Karel V maakte een einde aan de reeds beperkte politieke macht van de ambachten. Ze maakten niet langer deel uit van de Grote Raad en hun bewegingsvrijheid werd beknot. Ze mochten nog enkel vergaderen mits de toestemming van de baljuw en de schepenen van de stad. Ook waren ze niet langer vertegenwoordigd in de Raad van de stad. Wat opvalt in de Concessio Carolina is dat vooral de macht van de magistraat van Oudenaarde ingeperkt werd.
Oudenaarde kreeg een zware boete van 8.000 Carolusgulden en moest een rente van 360 pond overnemen. Keizer Karel bestrafte Oudenaarde wel uitzonderlijk zwaar. De bestraffing stond niet in verhouding met de gepleegde feiten. Deze repressie, samen met de onzekerheid over de toekomst van de reglementering van de tapijtnijverheid, zorgden ervoor dat fabrikanten van tapijt en lakens andere oorden gingen opzoeken. Door die uittocht kwamen 2.000 arbeiders zonder werk te zitten. Pas in 1547, 2 jaar na de grote tapijtordonnantie, werden de buitenmeesters erkend. Ondertussen waren er reeds veel tapissiers de stad ontvlucht om daar te gaan werken waar de tapijten werden verhandeld (zoals in Antwerpen).
Enkele merkwaardigheden
Alsof de mensen nog niet genoeg gestraft waren, was er in de zomer van 1540 een uitzonderlijke droogte. In gans de zomer waren er maar 4 regendagen. Men kon in de Burgschelde lopen, want er stond geen water in. In oktober, november kon men te voet de Schelde oversteken. Het grote gevolg van deze droogte was een voedselschaarste waardoor graan diende te worden geïmporteerd. De stad deelde graan uit aan de armen die anders een gewisse hongerdood gingen sterven.
Tijdens een onweer in 1542 was er een blikseminslag in de kapel van de minderbroeders. De toren brandde af en stortte in. Twee mensen vonden hierbij de dood.
In 1543 was er een grote brand op de Eindries. 17 (van de 274) huizen brandden af.
In 1546 regende het eind november 4 dagen aan één stuk. De Schelde trad buiten zijn oevers. Zelfs de Grote Markt kwam onder water te staan. De bewoners van de Burg en de Achterburg waren genoodzaakt naar de eerste verdieping van hun huis te vluchten. De bevoorrading van levensmiddelen voor de mensen die vastzaten, moest noodgedwongen met schuiten gebeuren. De wateroverlast duurde uiteindelijk 8 dagen.
In november 1547 werd in de stad een vismijn geopend. Een man uit Vlissingen bracht hier voor de eerste keer zeevis.
Eveneens in 1547 verbleven er in de stad Spaanse soldaten die naar hier gekomen waren met de gevangen genomen landgraaf van Hessen. Ze maakten het blijkbaar bijzonder bont want de heer van Bevere ging naar Brussel om te reclameren. Hij werd wandelen gestuurd wat resulteerde in wrijving en onvrede tussen de burgers en de Spanjaarden.
De Zeventien Provincies
Het is de verdienste van keizer Karel dat hij de gewesten van de Lage Landen kon verenigen in één zelfstandig, onafhankelijk geheel. Dit gebied werd de Zeventien Provincies genoemd en bestond uit de hertogdommen Brabant, Limburg, Luxemburg en Gelre, de graafschappen Vlaanderen, Henegouwen, Namen, Artois, Zeeland en Zutfen, en zes heerlijkheden Mechelen, Doornik, Friesland, Groningen, Utrecht en Overijssel. Het prinsbisdom Luik behoorde niet tot de Nederlanden maar bleef neutraal en genoot de bescherming van de keizer.
De Zeventien Provincies kregen drie nieuwe bestuursorganen, de zogenaam-de collaterale raden. De Raad van State behandelde alle staatszaken, defensie en de interne veiligheid. De Geheime Raad werd belast met de rechtszaken en de Raad voor Financiën moest instaan voor het beheer van de domeinen en de financiën. Om zo weinig mogelijk tegenwind te krijgen liet hij in de nieuwe structuur voldoende bewegingsvrijheid voor de Staten-Generaal en de Provinciale Staten.
Om de vermijden dat de Zeventien Provincies zouden worden verdeeld onder verschillende erfgenamen, vaardig-de hij in 1549 de Pragmatieke Sanctie uit. De Zeventien Provincies vormden voor altijd een ondeelbaar geheel en konden slechts door één vorst worden bestuurd.
Economische voorspoed
Ondanks dat keizer Karel heel wat veranderingen doordrukte, was hij redelijk populair. Er was steeds oorlogsdreiging en soms wapengekletter, maar tegelijker-tijd ging het de Nederlanden economisch voor de wind. De Zeventien Provincies waren de economisch sterkste regio van West-Europa. Antwerpen werd de belangrijkste haven en Oudenaarde profiteerde van deze opgang.
De Oudenaardse bevolking groeide met meer dan 1/3de en de textielsector bloeide. De tapijtnijverheid was in de stad en op het omliggende platteland de belangrijkste nijverheid. Ook de linnennijverheid, die zich vooral op het platteland situeerde, deed het goed. |