De grootste Oudenaardist: Jan Jozef Raepsaet, patriot en eminent voorvechter van de ‘oude orde’
De ‘deugdelijken borger’ of het ‘gekroond greffierken’ in de Oostenrijkse periode

Een burger van betekenis

Jan Jozef Raepsaet
(°29/12/1750 en †19/02/1832 te Oudenaarde) was tijdens zijn leven jurist/advocaat, politicus en historicus.

Rond het midden van de 18de eeuw klommen leden van de familie Raepsaet op van rurale ambtenaren in het zuidoosten van het graafschap Vlaanderen tot de hoogste rangen van de burgerij in Oudenaarde. Jan Jozef was de zoon van Jan Raepsaet (†1774) advocaat en griffier van de kasselrij van Oudenaarde en van Maria Joanna Vispoel, dochter van Emmanuel Vispoel, raadspensionaris van Oudenaarde.

Hij huwde op 20/05/1777 in Antwerpen met Maria Bauwens, dochter van Jan-Baptist Bauwens, algemeen ontvanger van de kasselrij Oudenaarde. Zij was een tante van Lieven Bauwens. Ze kregen 17 ! kinderen. 5 overleden als minder-jarige, 6 bleven vrijgezel. Zijn broers en zussen, net als 6 kinderen van hem, trouwden in dezelfde kringen.

Raepsaet volgde lager onderwijs in Oudenaarde en middelbaar onderwijs in Menen en Mons. Daarna studeerde hij wijsbegeerte en rechten aan de oude universiteit van Leuven. Hij behaalde zijn diploma van licentiaat in de rechten en werd op 16/01/1773 advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Hij woonde in Oudenaarde en volgde zijn vader op als griffier van de kasselrij Oudenaarde. In 1778 nam hij van zijn schoonvader het ambt over van secretaris van het college van de oppervoogden (één van de twee colleges die de magistraat van Oudenaarde vormden).

Conservatieve opinie

Raepsaet werd geleidelijk aan de bezieler van het verzet tegen de hervormingen van Jozef II en de woordvoerder van de conservatieve opinie. Dat dit geleidelijk gebeurde, wordt bewezen door het feit dat hij sommige hervormingen die voornamelijk de clerus troffen, niet afkeurde. Het afschaffen van de contemplatieve orden is hier een voorbeeld van. Hij werd zelfs zaakvoerder van de verbeurd verklaarde abdij van Beaulieu en bouwde een huis op de gronden van het afgeschafte klooster van de Theresianen in de Hoogstraat.

Raepsaet vreesde dat de kerkelijke hervormingen wel eens tot de afschaffing van de corporaties zouden kunnen leiden. Dit mocht niet gebeuren. Daarom verwees hij naar de constituante van Vlaanderen (een verzameling van charters). In 1786 vond hij een kopie van een akte uit 1706 waarin alle rechten van Vlaanderen werden vermeld. Hierin stond onder meer ‘rien ne sera innové, ni dans le civil, ni dans l’ecclésiastique’.

In het voorjaar van 1787 werden de decreten bekend gemaakt waarbij Jozef II de administratieve en juridische structuur van de Oostenrijkse Nederlanden grondig wijzigde. Raepsaet eiste in naam van Oudenaarde, het herstel van de heerlijke jurisdictie. De Staten van Vlaanderen namen dit protest over. Er werd een speciaal comité gevormd, waar Raepsaet deel van uitmaakte, om het herstel van alle voorrechten te vragen bij de landvoogden. Op 07/06/1787 herstelden de landvoogden alle inbreuken op de voorrechten. Jan Jozef Raepsaet werd als een held in Oudenaarde onthaald. Er werd een groot feest georganiseerd. De bisschop van Gent droeg een plechtige mis op en er werd een Te Deum gezongen. Raepsaet kreeg een groots banket en een gouden medaille. De vreugde was van korte duur, want begin juli werd bekend dat de keizer alle toegevingen had ingetrokken en er deputaties naar Wenen werden ontboden.

Raepsaet werd belast met de contacten met Brabant om een eventuele unie tussen Vlaanderen en Brabant te bewerkstelligen. Lokaal probeerde hij de positie van de behoudsgezinden te verstevigen. Hij was de motor achter de pogingen van de adel om in de Staten van Vlaanderen te worden opgenomen.

Na nieuwe onderhandelingen stemde Jozef II op 18 september in met de ratificatie van de oude constituties.

Toen de keizer in 1788 de universiteit in Leuven aanpakte, stelde hij de tekst op waarbij Oudenaarde de oprichting van het 'Algemeen Seminarie' verwierp. Deze daad van de keizer zette Raepsaet ertoe aan van nauwere contacten te leggen met vooraanstaanden in Brabant, om samen te kunnen ageren tegen de politiek van Jozef II. Hij sloot vriendschap met Hendrik van der Noot en met enkele Brabantse abten en edelen.

In september 1788 werd Raepsaet gevraagd inlichtingen te verstrekken over een opstandige beweging in Ronse. Hij minimaliseerde de zaak tegenover de beleidsvoerders. Hij schatte het gevaar echter correct in en reageerde kordaat. Het betrof een keizersgezinde opstand, tegen de belastingen voor de Staten van Vlaanderen. Raepsaet zag het gevaar en had schrik dat deze beweging zou overslaan naar Oudenaarde en de kasselrij. Hij organiseerde ’s nachts wachtposten, waar hij zelf aan deelnam. De opstand ging evenwel snel liggen.

Verzet

Het verzet tegen de keizer werd sterker vanaf de lente van 1789. Vanaf augustus werkte Raepsaet mee aan de voorbereiding van de opstand. Hij legde de contacten tussen Vonck en kolonel Jan Andries vander Mersch. Voor zijn vriend Van der Noot zou hij eveneens contacten leggen met de kolonel.

Het verhaal:

‘Vonck herinnerde zich in een krant gelezen te hebben hoe in 1779 veel lof werd toegezwaaid aan een Vlaams officier Jan Andries vander Mersch (1734-92). Misschien was dat een geschikt aanvoerder? Vraag was welke mening deze nu gepensioneerde kolonel had over het verlicht despotisme van Jozef II? Vonck sprak met Pieter Emmanuel de Lausnay (1754-1807) advocaat bij de Raad van Brabant, die te raden ging bij Jan Jozef Raepsaet, advocaat bij de Raad van Vlaanderen en griffier van Oudenaarde. Raepsaet bevestigde dat kolonel vander Mersch teruggetrokken leefde op zijn kasteel te Dadizele nabij Menen en dat hij ‘avoit toujours été l'ennemi jure de la tirannie et du Despotisme et qu'il s'etoit de tout temps autant signalé dans les geurres qu'il a fait par son courage, sa bravoure et son intrepidité’.

De ontmoetingsplaats was fijn uitgekiend. Bekkerzeel, een dorpje met een goede 200 inwoners, verscholen op de zuiderflank van een heuvelrug, was onzichtbaar voor wie zich op de Brusselse steenweg van Vlaanderen naar Brussel of omgekeerd bewoog. Vonck wist dat de pastoor de zaak van het patriotisme niet ongenegen was.

Op 29 augustus 1789 kwam kolonel vander Mersch te Bekkerzeel aan. 's Morgensvroeg was hij met paard en sjees van Dadizele naar Oudenaarde vertrokken. Van daaruit reed hij met raadspensionaris Raepsaet naar Schorisse waar zij pastoor Janssens oppikten. Samen reden ze via Zottegem over Aalst tot Erembodegem. Hier waren ze de gast van pastoor van Langenhove. Van Langenhove, Janssens en Raepsaet waren voor elkaar geen onbekenden. Te Erembodegem vertelden ze de buitenwereld dat ze uitgenodigd waren op de fazantenjacht. Enkele uren later was Vonck reeds op de hoogte van de aankomst van de kolonel. Hij kon echter niet onmiddellijk afreizen; zwak van gestel als hij was, mocht hij zich niet in de avondkilte wagen. Vonck was onmiddellijk ingenomen met de energieke kolonel vander Mersch. Hij maakte hem duidelijk dat een volk het recht had tot opstand te komen wanneer zijn vorst de rechten van zijn onderdanen met de voeten trad. De kolonel was snel voor de zaak gewonnen en zei: ‘la nation Belgique doit par son seul courage secouer Ie joug de la maison d'Autriche’ en aanvaardde een patriottenleger te leiden.’

Vonck moest nadien uit Brussel wegvluchten en trok naar Breda. Statisten en Vonckisten verenigden er zich in een Comité van Breda. Raepsaet riep de oude milities in Oudenaarde weer tot leven. Hij correspondeerde met de bevelhebbers in Hulst en Breda en stuurde er door hem aangeworvenen heen. Toen de regering een zuiveringsactie begon, werd op 21 oktober Raepsaet opgepakt en in Oudenaarde opgesloten. Ondanks fel protest en oproer werd hij naar Brussel overgebracht. Op 24/10/1789 vielen 2.800 soldaten, onder leiding van ‘generaal’ vander Mersch (zie tekening) de Kempen binnen. Als wraak voor de gevangenzetting van Raepsaet slaagde een groepje opstandelingen erin om de Oostenrijker Von Crumpipen in zijn kasteel in Temse gevangen te nemen. De druk op de regering werd hierdoor opgevoerd. Steeds meer steden en landelijke gebieden kwamen in opstand. In Oudenaarde werd op 18 november een patriottisch comité opgericht.

Raepsaet werd geruild met Crumpipen en op 06/12/1789 kwam hij als ‘martelaar’ terug naar Oudenaarde. Hij vergrootte zijn populariteit nog door een, hem door de Staten van Vlaanderen aangeboden, schadevergoeding te weigeren en ook de post van raadspensionaris af te slaan.

Vlaanderen binnen de Verenigde Nederlandse (Belgische) Staten

Hij behoorde nu tot de harde strekking van de revolutionairen. Samen met Karel Jozef de Graeve en Maarten de Bast was hij de auteur van het Manifest van de Provincie Vlaanderen, de eigenlijke onafhankelijkheidsverklaring van het graafschap Vlaanderen, afgekondigd op 04/01/1790. Hij weigerde daarop in het Congres van de Verenigde Nederlandse Staten te gaan zetelen. Als leider van de revolutie in Vlaanderen verbleef hij bij voorkeur in Gent en Oudenaarde. Binnen Vlaanderen streed Raepsaet niet enkel tegen de keizersgezinden maar ook tegen de democratische, vonckistische, tendensen, die hij wist te neutraliseren. In de ontstane tweestrijd had Raepsaet duidelijk de kant van Van der Noot gekozen. Als blijk van dank voor de inzet van Raepsaet, aanvaardden de Staten van Vlaanderen het peterschap van zijn zoon Leo. Bij de doop in juli 1790 ontving Raepsaet een som van 50.000 gulden als geboortegeschenk.

Na de conventie van Reichenbach hadden de geallieerde mogendheden de leiders van de opstand aangeraden om met Oostenrijk te onderhandelen over het Oostenrijks gezag. Op vraag van het Congres in Brussel trok in september 1790 Raepsaet met graaf de Merode naar Den Haag om met de Oostenrijkse vertegenwoordigers te gaan onderhandelen. De starre standpunten van het Belgisch Congres, meer bepaald van Van der Noot en Van Eupen, deden deze onderhandelingen mislukken. Door deze negatieve ervaring weigerde Raepsaet een nieuw mandaat voor Den Haag en stelde hij zich kritischer op tegenover Van der Noot en Van Eupen. Hij vond het onverantwoord de voorstellen onvoorwaardelijk af te wijzen. Men moest deze voorstellen niet klakkeloos overnemen maar er moest op zijn minst onderhandeld worden. Wegens de onenigheid tussen de provincies en binnen het leger, was het raadzaam niet te stoer te doen. Het was beter met Oostenrijk overeen te komen. Hij distantieerde zich van de tot mislukking gedoemde onderneming van Van der Noot en Van Eupen. Hij ging nog eens mee met een delegatie naar Den Haag om er voor Vlaanderen een zo gunstig mogelijke regeling te onderhandelen.

De gevolmachtigde minister Mercy d'Argenteau nodigde in januari 1791 Raepsaet en enkele andere vertegenwoordigers uit om naar Brussel te komen. Raepsaet kreeg de taak een grondwetsproject voor Vlaanderen op te stellen. Hij aanvaardde, maar heeft nooit een tekst ingediend. Hij vond dat, ondanks de beloofde amnestie, toch repressief werd opgetreden tegen degenen die in de opstand een rol hadden gespeeld. Ook had de overheid zich het recht toegeëigend de magistraten te vernieuwen wanneer zij het wilden.

Onder kortstondig Frans bestuur

Toen eind 1792 de Franse troepen het land binnenvielen, stond Raepsaet open voor het Frans bewind. Hij ging akkoord met de vernieuwing van de magistraat. Bij een georganiseerde verkiezing werd hij door zijn wijk tot gevolmachtigde verkozen. Op 19 november kwamen de gevolmachtigden bijeen en Raepsaet werd tot hun secretaris verkozen. Zijn oom Hubert De Smet werd voorzitter. Op 7 december was hij ook secretaris voor de verkiezing van 16 voorlopige vertegenwoordigers van Oudenaarde. Hij wou er bij zijn en zijn invloed te doen gelden, maar dit betekende absoluut niet dat hij instemde met de principes van de Franse Revolutie. Hij was aanwezig daar waar de macht verdeeld werd, zolang dit strookte met zijn constitutionele beginselen.

Vanaf 1/12/1792, toen de Franse Conventie de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk beval, haakte hij af. Hij trok in vrijwillige ballingschap naar Aardenburg in Staats-Vlaanderen en keerde pas naar Oudenaarde terug in maart 1793, nadat de Fransen vertrokken waren.

Tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie

Metternich die gevolmachtigd minister was, had tijdens de tweede Oostenrijkse restauratie de leiding over de Zuidelijke Nederlanden. Hij wilde alle politieke strekkingen verzoenen, om zich zo sterk mogelijk op te stellen tegenover een verwachte nieuwe Franse inval. Hij riep de hulp in van de invloedrijke Raepsaet en bood hem een plaats aan in de Geheime Raad. Raepsaet weigerde omdat hij bang was hierdoor afgesneden te worden van zijn traditionele machtsbasis. Hij bood Metternich zijn diensten in losser verband aan. Hij kreeg de taak de vernieuwing van de magistraten in Vlaanderen te organiseren. Hierbij deed hij zijn uiterste best om de laatste resten van de vernieuwingen van Jozef II teniet te doen. Hij deed ook zijn duit in het zakje bij de organisatie van het verzet tegen de verwachte Franse inval. Toen die aanval er kwam in juni 1794, vluchtte Raepsaet weg uit Oudenaarde en vestigde zich in het Zeeuwse Goes. Hij liet alle archieven en de kas van de kasselrij Oudenaarde overbrengen.

Prins Klemens Wenzel von Metternich