De refuge van de abdij van Ename
De Rame’

Functies tijdens het ancien regime

Vluchthuis

In de middeleeuwen hadden kloosters en abdijen die niet versterkt op het platteland lagen, een uitwijkplaats binnen de stadsmuren. In troebele tijden zochten de geestelijken een veilig onderkomen in hun uitwijkplaats (de refuge).

In Oudenaarde waren er 3 refuges.

Zo had de priorij van de augustijners van Onze-Lieve-Vrouw Ter Walle van Elsegem eerst een refuge in de Broodstraat en vervolgens in het huis Cambier (het hoekhuis van de kleine Markt met het Meerspoortsteegje).

Een ander refuge was deze van de abdij Beaulieu van Petegem (rijke klaren), die eerst in de Kattestraat gevestigd was en nadien op de Ham.

De abdij van Ename had een vluchthuis in Gent (dat nooit gebruikt is geworden) en in Oudenaarde in de Einestraat. In 1507 kocht de abt een andere refuge, een domein gelegen aan de Grachtschelde. Het domein bestond uit huizen en erven gelegen te Pamele-Tussenbruggen en genoemd ‘de Ramen’. De aankoop betrof ook ‘Tschildeken’, een (bleek)weide die buiten de stadsmuren tussen de Schelde en de Grachtschelde lag. Het domein droeg de benaming ‘de Ramen’. Een ‘rame’ was een houten kader waarop de nieuw gevolde lakens werden gespannen om te drogen. Het domein werd samen met de aanwezige ramen aangekocht. De toegang tot de eigendom was langs ‘traemstraekin’, het huidige Refugestraatje.

Toen in 1566 de beeldenstorm uitbrak werd het kerkmeubilair van de abdij van Ename vernield. In 1572 werd de abdij opnieuw geplunderd door de geuzen onder leiding van Jacob Blommaert. Het is maar de vraag of de paters toen naar de refuge zijn gevlucht. In de stad was het toen even gevaarlijk als op het platteland.

In 1578 liet de abt goederen van de abdij naar de refuge brengen, omdat Gentse muiters op weg waren om de abdij te plunderen. De calvinisten die Oudenaarde in handen hadden, stuurden 2 schepen en manschappen naar Ename om het meubilair, beddengoed, graan, proviand… naar de Rame te brengen. Uiteindelijk werd op het einde van 1578 de inboedel van de abdij en de refuge via Gent naar Zeeland gebracht. De abt vluchtte naar Henegouwen. 1/3de van de paters ging in de refuge wonen en zou er meer dan 20 jaar blijven. De periode 1578-82 was een gitzwarte tijd voor de abdij. De calvinisten lieten op kosten van de omliggende gemeenten de abdij ontmantelen en gebruikten de bouwmaterialen om Oudenaarde te versterken. Toen in 1582 Farnese Oudenaarde bevrijdde, was de abdij niets meer dan een steengroeve. De gevluchte abt, op de hoogte gebracht van de toestand van zijn abdij, overleefde het slechte nieuws niet.

De paters waren niet in staat om de abdij weer op te bouwen omdat er nagenoeg geen inkomsten waren.

In 1588 werd een nieuwe abt aangesteld die zich in de Rame vestigde. Ondertussen waren al veel paters verspreid gaan wonen, hadden de kloosterregels niet meer nageleefd en hadden een gewoon leven opgebouwd. In 1594 bleven maar 6 paters meer over.

Rond de eeuwwisseling kwam de kentering en werd alles opnieuw opgebouwd. De jaren van ballingschap waren eindelijk voorbij. Een kleine gemeenschap begon een nieuw leven in Ename.

Na de periode van Albrecht en Isabella was de 17de eeuw een bijzonder woelige periode met talrijke oorlogen, waarbij het gevaar om de hoek loerde. In die periode speelde de refuge van Ename meermaals zijn rol als vluchtplaats.

In 1639 bijvoorbeeld hield de hertog van Lorreinen halt aan de abdij. Hij logeerde er met zijn gevolg en een 200-tal paarden. De troepen kampeerden in Ename en bezondigden zich aan plunderingen. Opnieuw ontvluchtte de kloostergemeenschap de abdij en kwam naar de Rame.

Toen Turenne in 1658 Oudenaarde veroverde en de abdij van Ename ongemoeid liet, bood de abt hem uit dankbaarheid spontaan de refuge als verblijfplaats aan. Turenne nam er echter de in veiligheid gebrachte meubelen en paarden van de abdij in beslag.

Hospitaal

Toen op 01/04/1793 de Oostenrijkers de Fransen uit Oudenaarde verdreven, werden in de volgende maanden 3.000 Franse krijgsgevangenen aangevoerd. Begin 1794 brak onder de krijgsgevangenen een besmettelijke darmziekte (dysenterie of tyfus) uit die oversloeg op de burgers. De refuge werd ingericht als hospitaal maar bleek al snel te klein om al de zieken op te vangen. In 1794 stierven in totaal een 600-tal gevangenen en burgers aan de ziekte.

Logeerplaats

Bejaarde abten en monniken konden in de refuge hun laatste levensjaren slijten.

Niet-religieuzen konden hier een kamer of een huis huren op het domein.

Uiteraard werden bij militaire bezettingen militairen in de refuge gelogeerd.

Rechtbank voor monniken

De refuge deed soms dienst als religieuze rechtbank waarbij de fiscaal of andere belangrijke religieuzen vonnissen velden over inbreuken en twisten binnen de kloostergemeenschappen.

De refuge in de moderne tijd

De refuge van Ename was in 1793 in handen van de Oudenaardse handelaar Charles Jourez die er een magazijn van voeders en granen voor het Franse leger had ingericht. Toen de Oostenrijkers terugkwamen werd het magazijn door de stadsmagistraat als Frans bezit verzegeld.

De definitieve annexatie van de Oostenrijkse Nederlanden door de Fransen in 1794 had de afschaffing van de abdij van Ename en de confiscatie van de bezittingen tot gevolg. De abdij werd in 1795 verlaten en als steengroeve verkocht.

De refuge werd in 1797 aan een vroegere non van het klooster van Sion verkocht. Zij verkocht het domein amper een jaar later aan Thomas Le Pape, de plaatscommandant van Oudenaarde. Toen op 25/10/1798 de briganten de stad innamen, plunderden ze de refuge. In de kelder deden ze zich te goed aan wijn. Na zich laveloos te hebben gedronken, sloegen ze de wijnvaten kapot en lieten het goedje in de kelder lopen.

In 1803 werd de eigendom verkocht aan het gezin Livius Van Cauwenberghe-Nechelput. In 1849 verkochten de 3 kinderen de Rame aan Victor Liefmans, advocaat, brouwerszoon en later 26 jaar burgemeester van Oudenaarde.

In 1894 verkocht Camille Liefmans, zoon van Victor, de eigendom aan Paul Landuyt, een fabrikant en eigenaar van een wolververij.

In 1900 werd Georges Lambert, majoor van het 4de regiment lansiers en van de cavalerie, de nieuwe eigenaar. Deze antiekverzamelaar gebruikte de refuge als opbergruimte voor zijn kunstwerken.

Na de dood van majoor Lambert in 1926 werd de refuge verkocht aan Theodoor Demeulemeester, chirurg en stichter van de kliniek aan de overkant van de Grachtschelde. Hij woonde niet in de refuge maar verhuurde het aan Omer De Zaeytydt, zijn polyvalente werknemer. Vanaf 1962 werd in het gebouw een restaurant ingericht.

In 1983 werd de Rame verkocht aan kunstschilder Martin Wallaert. Sedert 1990 is het dokterskoppel Wim Maes en Hilde Van Haver de eigenaar.

Evolutie van het domein de Rame

Een mooie tekening met bijhorende brief uit 1651 geeft een goed beeld van hoe de Rame er toen uitzag.

Na de aankoop in 1507 door abt Godfried van Brakele werden er heel wat verbouwingen gedaan. Na 1538 werd de refuge ‘met mueren zeer verschiert en ghebeterd’ (ommuurd?).

De Rame was volledig door water omringd, namelijk door de Schelde, de vestinggracht en de Grachtschelde. De toegang tot het domein was via een poort in het midden van het hoofdgebouw dat langs het Raemstraetje te bereiken was. Aangezien de wachters, die op de uitkijk stonden op de stadsmuren aan de refuge, een inkijk hadden op het domein, werd in 1651 aan de hogere overheid gevraagd om een muur te mogen bouwen. Dit verzoek werd ingewilligd zodat de privacy kon hersteld worden.

De gebouwen palend aan de Grachtschelde verdwenen in de loop van de 19de eeuw. Op die plaats werd reeds vóór 1848 een brug met toegangspoort over het molenwater (Grachtschelde) gebouwd. De inrijpoort gaf uit op de Koningsstraat (zie foto). De toegangspoort in het hoofdgebouw verdween.

Het nog bestaande hoofdgebouw

Het gebouw, uit bak- en zandsteen opgetrokken, heeft 2 bouwlagen onder 3 zadeldaken. Thans heeft het beraapte (tot 1918 bepleisterde en geschilderde) gevels, met rechthoekige ramen met houten kruiskozijnen in wit bepleisterde omlijsting. Tijdens WO1 werd het gebouw door 6 obussen getroffen.

De oudere middenpartij dateert vermoedelijk uit de eerste helft van de 17de eeuw en bevat een oude kapel en op de rechterhoek een traptorentje met spits.

Het rechtse woongedeelte heeft een afzonderlijk zadeldak met een oude kern van één bouwlaag, vermoedelijk eind 18de eeuw met een verdieping verhoogd.

Links is er einde 19de eeuw een gelijkaardig aanbouwsel met 2 bouwlagen toegevoegd en haaks erop staat een dienstgebouwtje uit de 19de eeuw en een zeshoekig toilet.

Aan de kant van het huidige Refugestraatje zijn er nog sporen van de vroegere rondboogpoort.

In een hoek van de tuin, aan de in 1961 gedempte Grachtschelde, leidt een naar links draaiende trap naar een rechthoekig prieel met een rond belvedèretorentje met koepeldakje (zie ingekleurde postkaart), vermoedelijk uit begin 19de eeuw.