De Spaanse Nederlanden tot aan het einde van de Tachtigjarige oorlog (1598-1648)
De opvolgers van Farnese waren niet zo succesvol geweest als hun voorganger. Ze kregen de zeven noordelijke provincies, die de Schelde blokkeerden, niet op de knieën. Na de jaren van Farnese in Spaans voordeel, volgden enkele jaren waarin Maurits en Willem Lodewijk het tij van de oorlog konden keren. Daarna kwam er een periode, waarin noch de Spanjaarden, noch de staatsen de overhand kregen. Beide kampen hadden wisselend succes.

Albrecht en Isabella (1598-1621) - Soevereine vorsten van de Zuidelijke Nederlanden
De toenmalige landvoogd Albrecht, zoon van keizer Maximiliaan II en Maria van Spanje, huwde met zijn nicht Isabella, dochter van Filips II. Om de Nederlanden onder Spaanse invloed te houden, schonk Filips, die zijn einde voelde naderen, door de Akte van Afstand (1598) de Nederlanden (in realiteit de Zuidelijke Nederlanden) aan beide aartshertogen. Deze werden een zelfstandig gebied, verbonden aan Spanje, maar met soevereine rechten. Er waren evenwel voorwaarden aan verbonden. Zo bleef het protestantisme en de handel op Spaanse koloniën verboden. Een leger onder Spaans bevel bleef in onze gewesten en bij een kinderloos huwelijk zouden de Nederlanden opnieuw Spaans gebied worden.
Eind 1598 werd binnen de stad Oudenaarde het bevel afgekondigd waarbij de pastoors iedere zondagnamiddag catechese dienden te geven. Alle jongens en meisjes van 9 tot 15 jaar waren verplicht hieraan deel te nemen.
Albrecht en Isabella waren sterke persoonlijkheden, in tegenstelling tot de Spaanse koningen Filips III en IV. In het Zuiden werden de aartshertogen aanvaard als eigen vorsten. Ze hadden hun verblijf op de Koudenberg in Brussel en voerden een geslaagde centralisatiepolitiek waarbij de hoge adel belangrijke functies kreeg. Ze waren uiterst katholiek en exponenten van de contrareformatie.
De staatsen deden diverse pogingen om de Vlaamse kuststeden te controleren. Oostende was reeds in handen van de protestanten. In juni 1600 besloten de Verenigde Provinciën dat Duinkerke aan de Vlaamse kust moest worden ingenomen. Op weg daarnaartoe werd bij Nieuwpoort een slag tegen Albrecht uitgevochten, die door Maurits werd gewonnen. Daarop belegerde Maurits Nieuwpoort. Na 11 dagen werd uiteindelijk het beleg afgeblazen.
Spinola werd door de Spaanse koning Filips III naar de Zuidelijke Nederlanden gestuurd om als opperbevelhebber van het leger Albrecht militair bij te staan. In 1604 slaagde hij erin na 4 jaar beleg Oostende te heroveren.
Op zee moest de Republiek maar weinig schrik meer hebben van Spanje.
Er ontstond een patstelling die uiteindelijk tot vredesbesprekingen leidde.
In 1604 brak er in Oudenaarde een muiterij uit van het Spaanse garnizoen met medeplichtigheid van het Spaanse bezettingsleger. De oorzaak was te zoeken in de deerniswekkende leefomstandigheden van de soldaten die honger leden en lang op hun soldij moesten wachten. Pas na het betalen van een losgeld voor de gegijzelden en van de achterstallige soldijen keerde de rust terug. De muiters werden nadien vogelvrij verklaard.
Toen in 1585 de kapucijnen naar de Nederlanden kwamen, vestigden zij zich eerst te Antwerpen. Hun voornaamste apostolaat was toen het bestrijden van het protestantisme. Hiervoor predikten zij op markten en pleinen. In oktober 1608 werd door het stadsbestuur en de bevolking van Oudenaarde aan de paters toegezegd dat zij er een klooster mochten stichten. Nog in dezelfde maand deden ze hun intrede in de stad en vestigden zich in de Wijngaardstraat, vlakbij het klooster van de zwartzusters. Binnen de kortste keren werd een kerk gebouwd. Tijdens het bestaan van het klooster kreeg het geregeld steun van de stad. Het is gekend dat de paters zelfs van Lodewijk XIV giften kregen.
Een weetje: In troebele tijden kregen de kapucijnen het kostbare relikwie ’Waar Kruis’ van het kapittel van Eine in bewaring. Toen de situatie veiliger was geworden, vroeg de kerk van Eine de relikwie terug. Het duurde echter nog een hele tijd vooraleer er gevolg werd gegeven aan de vraag. Als straf werden de paters veroordeeld tot een jaarlijkse boetebedevaart op Goede Vrijdag. Een kapucijn was dan verplicht te preken.
Het klooster werd in 1796 door de Fransen ontbonden. Er blijft heden niks meer over van het kapucijnenklooster. Enkel het steegje de Kapucijnengang herinnert nog aan het klooster.
In 1615 begonnen de paters jezuïeten hun werking in de stad (zie verder artikel contrareformatie)
Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621)
Aartshertog Albrecht kon op 31/01/1609 een bestand sluiten met de opstandelingen dat uiteindelijk 12 jaar zou duren. Vandaar de naam Twaalfjarig Bestand. Maurits was contra omdat de Spanjaarden zo hun leger konden herstellen en opbouwen. De Hollandse regenten waren pro omdat dit de handel ten goede zou komen.
Afkondiging 12-jarig Bestand in Antwerpen
Dit Twaalfjarige Bestand ging in op 09/04/1609 en zorgde voor een tijdelijke onderbreking van de oorlog tussen de Republiek en Spanje. In feite hield dit bestand een erkenning in van de Republiek als een onafhankelijke staat.
Tijdens het bestuur van de aartshertogin Isabella en haar echtgenoot Albrecht braken voor de Nederlanden in het algemeen jaren van relatieve rust en welvaart aan.
In de kasselrij Oudenaarde werd het aantal vergaderingen van het kasselrijcollege beperkt en werden er geen urgente buitengewone vergaderingen gehouden. De kasselrij kwam niet rechtstreeks in contact met het oorlogsgeweld, maar moest wel instaan voor de financiering van het inkwartieren en de doortocht van troepen.
Bij het Eeuwig Edict uit 1611 kwam een wet met 47 artikelen tot stand. De artikelen van deze wet hadden betrekking op rechterlijke aspecten zoals het gewoonterecht, het strafrecht, het burgerlijk recht en tenslotte de rechterlijke organisatie. Er werd een inventaris van de bevolking opgemaakt en de namen werden vastgelegd. Op financieel vlak konden de aartshertogen de permanente belasting handhaven. Maar uit respect voor de oude privileges vroegen ze ieder jaar opnieuw aan de diverse Staten om de belastingen (de beden) goed te keuren.
De landbouw begon het eindelijk weer goed te doen. In de steden bloeide de linnenbewerking, die een aanzienlijke voorsprong nam op de oude lakenindustrie. De aartshertogen droegen in deze periode aanmerkelijk bij tot de opbloei van de kunsten en bevorderden de productie van luxegoederen zoals tapijten, kantwerk, zijden stoffen, geblazen glas en lederwaren.
De positie van de Rooms-katholieke Kerk werd verstevigd. Zo bracht Mgr. Boone, bisschop van Gent, in 1617 een bezoek aan Oudenaarde. Hij werd er ontvangen als een vorst. Onder een grote toeloop van mensen, werd hij ingehaald door zowel de burgerlijke als geestelijke overheden, en door de gilden. Hij nam zijn intrek in het hospitaal en celebreerde de dag nadien in de Walburgakerk een pontificale mis.
Op het einde van het Twaalfjarig Bestand werden de Leieforten niet meer heringericht.
De plaatselijke milities bleven bestaan. Elke opgeroepene was verantwoordelijk voor zijn wapen.
De kasselrij Oudenaarde werd verplicht huurlingen te sturen voor de verdediging van het kanaal Gent-Brugge dat veel belangrijker werd geacht dan de verdediging van de Leie. Er moest geholpen worden bij de herstellingswerken van de versterkingen van Oostende, Sluis en de grenssteden met Frankrijk. In ruil kreeg Oudenaarde hulp bij de herstelling van het kasteel van Pamele.
Toen in 1621 aartshertog Albrecht kinderloos overleed, kwamen de Zuidelijke Nederlanden volgens de Akte van Afstand weer rechtstreeks onder de Spaanse kroon. Isabella werd landvoogdes.
Isabella van Spanje (1621-1633)
Opnieuw strijd
Isabella bleef wel landvoogdes, maar kon niet beletten dat de strijd tussen de Spaanse troepen en de Republiek weer opflakkerde. Na de hervatting verliep de strijd aanvankelijk niet gunstig voor de Republiek. Spinola behaalde enkele overwinningen.
Enkele successen voor de Republiek
Maurits werd opgevolgd door zijn broer Frederik Hendrik. Vanaf 1626 begon Frederik Hendrik met een militaire campagne, waarin hij verschillende successen boekte. In 1628 veroverde de kaper Piet Hein in naam van de Republiek de Spaanse Zilvervloot. Deze overwinning wordt tot op de dag van vandaag nog bezongen. De buit was enorm.
Er kwam steeds meer gebied in handen van de Republiek. In 1632 liepen enkele belangrijke Zuid-Nederlandse edelen over.
In Oudenaarde liet de baron van Pamele, Guillaume de Locquenghien, in 1627 de vervallen burcht van Oudenaarde vervangen door een nieuw kasteel. Het omwalde nieuwe kasteel kreeg een onregelmatige achthoekige vorm rondom een binnenplaats. Op de noord-, west- en oosthoek stonden ronde torens en in de weermuren ertussen kleinere torentjes. Het kasteel had 2 bouwlagen en was tegen de noordwestelijke- en noordoostelijke muur ingeplant. De toegang tot de versterking bestond uit een valbrug met een imposant poortgebouw voorzien van ronde torens.
Landvoogdes Isabella poogde in 1633 zonder medeweten van de Spaanse koning vrede te sluiten met de Republiek. De onderhandelingen liepen op een sisser af. Hetzelfde jaar overleed Isabella.
Een resem landvoogden
De grootste politieke figuur in de Spaanse Nederlanden was de landvoogd als vertegenwoordiger van de vorst. Na de periode van de aartshertogen zetelde deze niet meer zelf in de Nederlanden. De koning benoemde een prins of prinses van koninklijken bloede. Na landvoogd Leopold-Willem (1647-1656) waren het veelal Spaanse diplomaten of militairen die gedurende korte tijd de landvoogdij ad interim toegewezen werd. De landvoogden bestuurden via orders van Madrid maar ook in samenwerking met de Zuid-Nederlandse instellingen.
Na Isabella passeerden tot 1648 enkele landvoogden de revue:
1633-1634 - Francisco de Moncada (ad interim)
1634-1641 - Ferdinand van Oostenrijk
1641-1644 - Francisco de Melo
1644-1647 - Manuel de Castel Rodrigo
1647-1656 - Leopold Willem van Oostenrijk
Een bondgenootschap tussen de Republiek en Frankrijk
Op 15/04/1634 sloot Frederik Hendrik met Frankrijk een geheim principeakkoord ter verdeling van de Zuidelijke Nederlanden. Op 04/11/1634 werd Ferdinand van Oostenrijk (Don Ferdinand, de jongere broer van koning Filip V, een kardinaal van 25 jaar) (zie foto) de nieuwe landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. Frankrijk verklaarde Spanje de oorlog. De Fransen veroverden samen met het leger van de Republiek enkele steden in de Zuidelijke Nederlanden. Op 08/02/1635 spraken kardinaal Richelieu, in naam van Frankrijk, en Frederik Hendrik, namens de Republiek, af om de Zuidelijke Nederlanden te verdelen. De bedoeling was dat de Waalse Nederlanden bij Frankrijk en de Vlaamse Nederlanden bij de Republiek gevoegd zouden worden. Het pakte anders uit dan verwacht. De gezamenlijke troepen van Frankrijk en Nederland misdroegen zich zo erg, dat de publieke opinie in sommige van de Zuidelijke Nederlanden zich fel tegen de Republiek keerde.
Door een opflakkering van de pest was het Oudenaardse stadsbestuur in 1636 genoodzaakt een aantal pest-maatregelen te nemen.
De kasselrij Oudenaarde ontving in 1638 een bevelschrift om alle weerbare mannen tussen de 20 en de 50 jaar te registreren, hen te bewapenen en te mobiliseren.
Op een avond ergens begin 1641 ontstond er in Oudenaarde een twist tussen de burgerwacht die opgesteld stond aan de Baarpoort en Duitse soldaten die in de stad gekazerneerd waren. Aanleiding was het feit dat de Duitsers de doortocht naar buiten geweigerd werd. Er ontstond een gewapend treffen waarbij 1 wachter werd gedood. De stadsgouverneur en de legeroverste Falkenstein brachten de rust terug. De gouverneur deed ’s nacht verschillende soldaten gevangen nemen.
In hetzelfde jaar ontving de magistraat het bevel om, op kosten van de stad, een compagnie ruiters te vormen en een compagnie infanterie van 200 manschappen.
In de tang tussen de Republiek en Frankrijk
Don Ferdinand werd in 1641 als landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden vervangen door Francisco de Melo. Hij richtte in het begin zijn pijlen op de strijd tegen de Fransen en ging in het tegenoffensief. Hij maakte in 1642 grote delen van de Franse gebiedswinsten ongedaan en behaalde enkele grote overwinningen. Op een ander front leed Spanje een gevoelige nederlaag, namelijk Portugal werd onafhankelijk.
Na zijn eerste overwinningen tegen de Fransen, werd Francisco de Melo op 16/05/1643 verpletterd in de Slag bij Rocroi. Hij werd op 20/09/1644 opgevolgd door Manuel de Castel Rodrigo. De Fransen hadden ondertussen Grevelingen op de Spanjaarden veroverd. De kracht van het Spaanse leger nam snel af. In 1647 werd aartshertog Leopold van Oostenrijk landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden.
In die tijd werden veel zieke en gekwetste Franse soldaten in het hospitaal verzorgd.
Een fait divers uit die tijd: in 1644 overleed te Oudenaarde Jan Devlieghere op de leeftijd van 114 jaar. Hij had nog gediend onder keizer Karel, Filips II, Margaretha van Parma, Alva en Alexander Farnese, en had deelgenomen aan de veldtochten van Saint-Quentin en Grevelingen. In 1588 werd hij door de Engelsen gevangen genomen om 4 jaar later vrij te komen door een uitwisseling van gevangenen.
De vrede van Münster
Binnen de Republiek werd het verlangen naar vrede groter, ondanks de militaire successen. De tijd was rijp om te onderhandelen.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) hadden de Verenigde Provinciën nagenoeg zonder onderbreking de steun gehad van Frankrijk zodat men in de Spaanse Nederlanden constant rekening moest houden met oorlogsverrichtingen op 2 fronten. Het bondgenootschap tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën kende hoogtes en laagtes. Uiteindelijk kreeg men in het Noorden het besef dat het verdwijnen van de Spaanse Nederlanden en de verdeling van het grondgebied tussen de 2 bondgenoten wel eens gevaarlijk zou kunnen zijn. Frankrijk zou dan immers een directe buur worden van het hebberige Frankrijk. De stelling ‘Gallia amica, non vicina’, Frankrijk als vriend, niet als buur, won aanhang. De Hollanders stuurden meer aan op vrede in plaats van wapengekletter.
Deze bedenking leidde onder andere tot de Vrede van Munster (1648) waardoor Spanje de Zuidelijke Nederlanden mocht behouden.
De Republiek mocht als volwaardige staat aan de onderhandelingen meedoen. Spanje ging hiermee akkoord. Koning Filips IV, die al jaren vrede wilde, had zijn onderhandelaars uitgebreide volmachten meegegeven. Tijdens de onderhandelingen werden de Republiek en Spanje het snel eens. De tekst van het Twaalfjarig Bestand werd als basis genomen en de Republiek werd als soevereine staat erkend. De vrede was dichtbij. Frankrijk, de bondgenoot van de Republiek, stak echter stokken in de wielen en stelde almaar nieuwe eisen. De Staten besloten, los van Frankrijk, met Spanje vrede te sluiten. Op 30/01/1648 werd de vredestekst vastgesteld en ter ondertekening naar Den Haag en Madrid gestuurd. Op 15 mei was de vrede definitief getekend en de Tachtigjarige Oorlog verleden tijd.
De Schelde bleef gesloten zodat de Spaanse Nederlanden voor de in- en uitvoer grotendeels afhankelijk waren van de Verenigde Provinciën.
In Oudenaarde bleef er een Spaans garnizoen. Er werden 2.000 grondwerkers aangeworven om de middeleeuwse versterkingen van de graven van Vlaanderen en van de Bourgondische hertogen om te bouwen tot een Spaans bolwerk dat sterk geleek op het Italiaanse bastionstelsel. |