De twee kerken van Oudenaarde
Sint-Walburgakerk
Bouwgeschiedenis
De oudste kerk dateert mogelijks van de 10de eeuw, hetgeen door het patrocinium van Sint-Walburga bevestigd wordt. De kerk was in het zuidwesten van de latere stad gelegen, aan de buitenbochtzijde van de Schelde op de linkeroever, bij de garenmarkt (de huidige Kleine Markt), waarrond de oudste bewoning en handelsnederzetting zich situeerde. De stichting gebeurde mogelijks op initiatief van de graaf van Vlaanderen die in 1027 het patronaat van de kerk kreeg. In 1030 is er een vermelding van de kerk. Toen werden immers relieken van Sint-Walburga naar de kerk overgebracht en werd er een Statenvergadering van bisschoppen en adel gehouden onder graaf Boudewijn IV.
In 1126 brandde de kerk af. De kerk werd vanaf 1150 heropgebouwd in Doornikse steen. Deze nieuwe kerk had een groot rechthoekig koor zonder apsis maar met westelijk een vieringtoren (kruisingstoren) en 2 uitspringende transeptarmen. De toren had waarschijnlijk een dwars-rechthoekig grondplan, wat op een oude aanleg wijst. Het koor eindigde vermoedelijk op een vlakke muur. De inwijding gebeurde in 1159. Het koor werd eind 13de eeuw vergroot met een noordelijk zijkoor waar hoektorentjes aan toegevoegd werden. Begin 14de eeuw werd een zuidelijk zijkoor bijgebouwd. Heel de ruimte werd met grote bogen tot een eenheid gemaakt. In de periode 1407-09 werd een apsis toegevoegd ter ere van hertog Jan zonder Vrees en werd de frontmuur van het middenkoor gesloopt en vervangen door een nieuw koorhoofd.
De kerk bestond dus uit een zeer groot koor van 3 beuken die even hoog en breed waren, een dwars-rechthoekige vieringtoren, transeptarmen en een benedenkerk. Het was een zeer eenvoudige kerk die onder moest doen voor de kerk van Pamele.
Vanaf begin 15de eeuw waren er plannen om een nieuwe kerk te bouwen in Brabantse zandsteen zodat het kon wedijveren met de kerken en kathedralen der grote steden. In de periode tot 1500 (vooral in de laatste 20 jaar) werden, vóór het oude in 1506 gesloopte schip, de westertoren en het eerste deel van het nieuwe schip in Brabantse gotiek gebouwd. Door herhaald geldgebrek gingen de werken maar traag vooruit. 2 Brusselse bouwmeesters leidden de werken tussen 1495 en 1499. De klokkentoren werd onder leiding van meester Nicolaas uitgevoerd. De 3 volgende delen van het schip en een deel van de dwarsbeuk werden in 1510-11 gebouwd. In 1514 werd de benedenkerk overwelfd. In 1534 vielen de werken stil en werden de nieuwe geplande dwarsbeuk, een koor met zijkoren en straalkapellen niet meer verwezenlijkt. De totale lengte van de kerk moest tweemaal langer zijn dan ze uiteindelijk is geworden.
Wat was de oorzaak van de stopzetting van de werken? Feit is dat het stadsbestuur een groot deel van de financiën leverde voor de bouw van de kerk. Op het moment van de stopzetting was het prachtige en dure stadhuis in volle opbouw. Dit kan een oorzaak zijn. Was men de lange duur van de werken aan de kerk beu? De groeiende ontevredenheid van de mensen door de opkomst van het protestantisme kan ook zijn invloed gehad hebben op de stopzetting van de bouwwerkzaamheden.
Men kan duidelijk zien dat de kerk de samenvoeging is van een jonger hoogschip met basilicale opstand (het middenschip is hoger dan de zijbeuken en ertussen bevinden zich bovenvensters) en een veel oudere en lagere koorpartij in vroeg-gotische stijl in Doornikse steen dat bijna een hallekerk op zich is.
Het interieur werd in de loop van de 16de eeuw rijk bemeubeld. Hiervoor was er blijkbaar wel geld. Ironisch genoeg werd het meubilair in 1566 door de beeldenstorm volledig verwoest. Het kerkgebouw zelf werd gespaard omdat het ook als tempel gebruikt werd. Na de inname van de stad door Farnese in 1582 was de nieuwe inrichting van het interieur primordiaal.
Het interieur werd in het begin van de 17de eeuw vernieuwd zoals onder meer het doksaal (1609) en nieuwe altaren. Het oudste nog bewaarde altaar in de kerk dateert van 1614.
In 1615 was de klokkentoren aan herstelling toe. De werken werden toegewezen aan Simon de Paepe (1585-1636) uit één der belangrijkste Oudenaardse kunstenaarsfamilies. De werken gebeurden in 3 fazen. De robuuste toren werd bekroond met een elegante spits (werken tussen 1615 en 1627). Tussen 1615 en 1617 werd in de toren een groot gewelf boven de klokkenkamer gebouwd. Boven de romp kwam een omgang met balustrade en hoektorentjes. Van 1618 tot 1620 werd een bakstenen achthoekige kern op het gewelf gebouwd. Daarrond kwam een peervormig dak in hout. De bakstenen kern kwam een beetje boven het dak uit. Hierop kwam een spits. Tussen 1625 en 1627 werden de hoektorentjes voorzien van een spits.
In de loop van 17de en 18de eeuw werd het meubilair geleidelijk vernieuwd in barok en laatbarokstijl. De kerk werd gemoderniseerd waarbij het maaswerk van de vensters werd weggenomen (1765). Het koor werd bezet met pleister en houten panelen in classicistische stijl (1784-86).
Een blikseminslag vernielde in 1804 de 13 meter hoge spits alsook 2 van de 4 hoektorentjes. Het peervormige dak brandde af. Ook eerder in 1653, 1704, 1723 en 1737 werd de toren reeds door de bliksem getroffen. De torenspits werd niet meer hersteld maar vervangen door de huidige peperbusspits. Van 1825-27 werden nieuwe portalen aan de dwarsbeuken gebouwd. Er kwam een nieuwe sacristie in de zuideroksel in vroeg-neogotische stijl (van 1833-39).
Een eerste grote restauratiecampagne van de kerk gebeurde tussen 1889 en 1912 met het vervangen van materialen, het ontpleisteren van het interieur en vernieuwen in gotische stijl. De venstertraceringen werden herplaatst en voorzien van neogotische glas-in-loodramen. Een deel van het meubilair werd vernieuwd in neogotische stijl, zoals het hoogaltaar en zijaltaren en tochtportalen. In november 1918 werd de stad beschoten. De kerk werd hierbij zwaar beschadigd, voornamelijk aan de toren en het oostelijke koorgedeelte. Een nieuwe restauratie was nodig. De glasramen moesten andermaal vervangen worden. De toren werd in 1922 gerestaureerd. Omstreeks 1930 waren alle herstellingen voltooid. In 1948-1950 werd de oorlogsschade van WO2 hersteld. Vanaf de jaren '60 startte een grondige restauratie van de kerk.
Samenvattend hebben we hier te maken met een kerk bestaande uit een vierkante westtoren van 88 meter hoog, geflankeerd door zijkapellen, een basilicaal schip van 4 delen en 3 beuken met zijkapellen, uitspringende transeptarmen van 3 delen, één en een halve beuk (er waren er 3 voorzien), een hallekoor van 2 delen met een centrale apsis geflankeerd door een kapittelkamer in het noorden en een oude sacristie in het zuiden. De nieuwe sacristie bevindt zich in het zuidoosten.
Eeuwenlang stonden kleine huisjes rond de kerk (het koor). In 1526 kreeg Adriaan Detemmerman de toelating om een houten huisje te bouwen aan de Steenen Man, aan de koormuur van de kerk. Dit zou wel eens het eerste huisje rond de kerk kunnen zijn geweest.
In 1899 besliste het stadsbestuur omwille van esthetische, hygiënische en morele redenen de huisjes af te breken. Nog vóór WO1 werden 2 huisjes afgebroken. De beschietingen op het einde van WO1 deed de rest. Er kwam een protestbeweging op gang die ijverde voor het behoud van de huisjes. Gerenommeerde kunstenaars als Valerius De Saedeleer, Edmond vande Vyvere en Jules Boulez pleitten vurig voor het behoud.
Het stadsbestuur legde deze protesten uiteindelijk naast zich neer. In 1964 werden tenslotte de laatste huisjes van een rij van elf afgebroken, met uitzondering van de 2 huisjes nu gekend als de Carillon.
Aan de kant van de Kleine Markt werden in 1968 de huizen tussen het Meerspoorsteegje en de kerk afgebroken voor een ontsluiting van de Markt naar de Westerring. Ondertussen is dit gat weer toegemaakt door de bouw van het project Droesbeke met het Centrum van de Ronde van Vlaanderen.
Interieur
De kerk bezit een schat aan beeldhouwwerk, houten en stenen polychromiebeeldjes, historische wandtapijten en schilderijen (van o.a. Simon de Pape en Caspar de Craeyer). In de kerk zijn er 14 kapellen die een variatie aan houten en marmeren altaren bevatten. De kapellen zijn opgericht ter ere van een heilige, vaak de patroonheilige van een gilde.
Altaren/kapellen
+ Kant Kleine Markt
Zuidelijke transeptarm: Onze-Lieve-Vrouw van de Bijstand (altaar der Gelovige Zielen). Een rijk barokaltaar (17de eeuw - na 1634);
Zuidelijk koor: Heilige Drievuldigheid: neogotisch (1908). Vroeger stond daar het altaar van de Heilige Walburga
Zuidelijke beuk: Heilig Hart: neogotisch (1912). Vroeger stond daar het altaar van Onze-Lieve-Vrouw van Milaan; Heilige Katarina en andere: houten barokaltaar (17de eeuw); Heilige Antonius en Heilige Nikolaas: een sober barokaltaar (17de eeuw); Zoete Naam Jezus: altaar in rococostijl (18de eeuw); Heilige Michaël: laatbarokaltaar (begin 18de eeuw)
+ Kant hospitaal
Noordelijke beuk: Heilige Jacob van Compostella: oudste altaar van de kerk (1614) in hout in laatrenaissance; Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes: houten neogotisch altaar (1914); Heilige Anna: witstenen neogotisch altaar (1913); Heilige Barbara: houten barokaltaar (18de eeuw); Heilige Jacobus Lacops: groot houten neogotisch altaar (1867).
Noordelijke transeptarm: Onze-Lieve-Vrouw van Halle: laatbarokretabel in hout (1735); Heilige Amandus en Heilige Sebastiaan: mooi vroegbarokaltaar;
Noordelijk koor: Onze-Lieve-Vrouw: neogotisch altaar in witsteen (1914)
+ Middenkoor
Hoogaltaar in zwarte marmer, met koperen tabernakel (1904) in neogotiek.
Schilderijen
‘Verheerlijking van Jezus op de berg Thabor’ van J. Snellinck (1616); ‘Verheerlijking van Maria in de hemel’ van J. Snellinck (1616); ‘Verheerlijking van Onze-Lieve-Vrouw’ van N. De Liemaeckere-Roose (1ste helft 17de eeuw); ‘Besnijdenis’ van J. De Pape (1ste helft 17de eeuw); ‘Kruisafneming’, van S. De Pape, een midden-17de eeuwse kopie naar P.P. Rubens, dat tot 1786 boven het hoogaltaar hing; ‘Tenhemelopneming van Maria’ van G. de Craeyer (1652); triptiek ‘Vrijkoping van christene slaaf van de Turken, Doopsel van Jezus en Heilige Petrus verlost uit de gevangenis’ van S. de Pape (2de helft 17de eeuw); ‘Voorspraak van Onze-Lieve-Vrouw’ van S. De Pape (2de helft 17de eeuw); 4 werken uit de reeks ‘Heilige Drievuldigheidscongregatie’ van G. Heuvick (17de eeuw); ‘Laatste Oordeel’ van G. Heuvick (17de eeuw); verschillende 16de en 17de-eeuwse doeken van de Vlaamse School en 4 portretten van de priesters-martelaren.
Beelden
Een 14de-eeuwse piëta, een 14de-eeuws gepolychromeerd houten beeld; de Heilige Barbara, een 16de-eeuws beeld in Balegemse steen; Sint-Anna-te-Drieën, gepolychromeerd houten beeld (16-17de eeuw); 12 apostelenbeelden van Avesnesteen op sokkels in het schip (17de eeuw); Jezus op de koude steen, gepolychromeerd houten beeld (18de eeuw).
Houtwerk
Eikenhouten koorgestoelte in renaissancestijl (1601); 17de-eeuwse eiken communiebank; preekstoel vernieuwd in 1813; 2 empirebiechtstoelen (1814) en neoclassicistische biechtstoelen (19de eeuw).
Graven
Er zijn diverse graven uit de 15de, 16de ,17de,18de eeuw. Het meest in het oog springend is de vernieuwde grote grafsteen van de 4 priesters-martelaren van Sint-Walburga, die door de aanhangers van Blommaert in 1572 in de Schelde gegooid werden en uiteindelijk verdronken.
Orgel
Het oudste orgel dat in bronnen vermeld wordt, mag gedateerd worden tussen 1530-40. Het was een orgel van meester Cornelis de Moor, die opdracht kreeg een orgel te bouwen dat nog mooier en groter was dan deze in de Sint-Michielskerk te Gent. In een andere bron wordt Chaerles Blanckaert vermeld die in 1573 een orgel zou bouwen/verbouwen. In de 18de eeuw waren er contacten met de grote Gentse familie van orgelbouwers Van Peteghem. Er werd vóór 03/12/1757 een project voorgesteld dat evenwel nooit werd uitgevoerd. Het orgel werd in 1910 verkocht. In 1911-12 werd door de Brusselse orgelbouwer Georges Cloetens een nieuw instrument gebouwd. 6 jaar later zou het orgel tijdens het bombardement op het einde van WO1 zware schade oplopen. In 1921 was het instrument terug bespeelbaar en in 1931 werd een nieuwe kast gemaakt. Er werden in de loop der jaren verschillende herstellingswerken uitgevoerd. De laatste grondige herstelling gebeurde vanaf 2009.
Beiaard
Volgens de officiële geschiedschrijving is de eerste met de hand bespeelde beiaard in Oudenaarde geplaatst. In 1510 leverde Jan van Spiere in opdracht van het stadsbestuur een ‘clavier in torrekin om te beyaerdene’.
Oudenaarde had reeds in de 15de eeuw een klokkenspel. Meester Woutere Hab, clockgietere, goot 3 klokjes als voorslag bij het uurwerk op het toenmalige belforttorentje. Vanaf 1501 bestond er al een eenvoudige automatische beiaard die ieder uur het lied ‘Veni Sancte Spiritus’ en op het halfuur ‘Peccatores’ speelde. Niet veel later verdween de oude beiaard toen het belfort afbrandde.
Na de bouw van het nieuwe stadhuis mocht de Mechelse klokgieter Jacobs Waegheveyns voor de nieuwe belforttoren een 800 pond wegende uurklok met 16 kleinere klokken maken.
Toen later het uurwerk en het automatisch spel vernieuwd moesten worden, mocht Pieter Enghels, de gekende horlogemaker van Dendermonde, de klus klaren.
In 1698 werd het aantal klokken uitgebreid door de Mechelse gieters Toussaint en Jan d'Aubertin. In 1751 mocht de Doornikse klokkengieter Jan Baptiste Jozef Barbieux een nieuw klokkenspel met 35 klokken gieten. Het resultaat werd afgekeurd want amper 3 klokken bleken de juiste toon te hebben.
In 1759, sloot de stad een overeenkomst met Andreas J. Van den Gheyn, om een nieuwe beiaard van 37 klokken te maken, naar het model van de beiaard van de abdij van Ename.
In 1894 werd de Van den Gheyn-beiaard, aangevuld met 4 klokken, naar de Walburgatoren overgebracht. De Mechelse beiaardmaker Somers en Jef Denijn hadden de leiding (zie foto).
Toen de Duitsers tijdens WO1 de klokken wilden afnemen om deze te laten smelten, kon het stadsbestuur dit uiteindelijk voorkomen. Er werd geargumenteerd dat de beiaard van Oudenaarde een historisch monument van onschatbare waarde was. Op het einde van de oorlog liep het klokkenspel zware schade op. Door hetzelfde argument te gebruiken werden tijdens WOII de klokken van de beiaard opnieuw gered.
Als gevolg van de opgelopen schade bestond de beiaard uit klokken van verschillende oorsprong. Hierdoor gaf het beiaardspel niet meer de vereiste klankkwaliteit. In 1961 werden dan ook plannen gemaakt om de beiaard te vernieuwen. In 1967 werd de nieuwe (huidige) beiaard, gegoten door de firma Petit & Fritsen uit Aarle-Rixstel in Nederland, ingehuldigd. De 3 grootste klokken van de vorige beiaard bleven behouden ten dienste van de kerk en de 12 Van den Geynklokken werden naar het stadhuis overgebracht. 4 historische Van den Gheynklokken uit 1759 werden op het graspleintje naast de Sint-Walburgakerk geplaatst.
In de loop der eeuwen passeerden in het belfort heel wat beiaardiers de revue. In 1894 werd Alfons Schynkel senior de eerste beiaardier in de Walburgatoren. Na ruim 57 jaar dienst werd hij opgevolgd door zijn kleinzoon Alfons Schynkel junior. Toen deze in 1988 overleed, werd zijn jongste zoon Lode zijn opvolger. Wordt hij de laatste Schynkel als beiaardier van Oudenaarde?
Onze-Lieve-Vrouwekerk van Pamele
Bouwgeschiedenis
De eerste kerk van Pamele, waarschijnlijk een doodeenvoudige kapel gebouwd in 1110 op een drassige wei langs de Schelde, werd in de 13de eeuw vervangen door de huidige kerk. De bouwfase duurde van 1234 tot 1300. Door deze relatief korte bouwperiode werd slechts één stijl, namelijk de Scheldegotiek of Doornikse gotiek, gebruikt, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Walburgakerk. De kerk werd opgetrokken in Doornikse kalkhardsteen en breuksteen (voor de oudste delen) en bak- en zandsteen (voor de delen uit de 16de eeuw).
De bouw begon in 1234 aan de oostkant met een koor, kooromgang en kruisingspijlers. Een ingemetselde steen in het oudste gedeelte van de kerk met bouwopschrift onthult het jaartal 1234 en de meester Arnulf/Arnold de Binche (de steen werd in 1835 verborgen achter een bronzen kopie). Hierdoor wordt de koorpartij gedateerd. Het koor werd immers eerst gebouwd. Kort daarna werden een achthoekige storen en een 2 uitspringende armen gebouwd met vermoedelijk eind 13de eeuw de benedenkerk. Hiermee was de kerk praktisch volledig voltooid. Er werden rond 1300 nog wijzigingen aangebracht aan de noordelijke transeptarm (langs de Scheldekant) door de aanleg van veel grotere vensters. Ook in de andere arm en in de westgevel kwamen nieuwe vensters.
Het schip en het transept werden overwelfd in de periode 1502-1516. De gilden wilden een eigen kapel. Daarom werd van 1523 tot 1530 de zuidbeuk gesloopt en werd een nieuwe beuk gebouwd met 2 laatgotische zijkapellen van Balegemse zandsteen. Tevens werd een kleine sacristie in de zuidelijke oksel van het transept toegevoegd. Deze bestaat nu niet meer. In 1561 werd een renaissanceportaal tegen de noordtranseptarm gebouwd.
Toen de geuzen hier hoogtij vierden, kreeg de kerk het erg te verduren. Na de Beeldenstormen van 1566 en 1572 werd in de 17de eeuw het meubilair vernieuwd en werden er diverse herstellingswerken gedaan.
Rond 1700 werd de inmiddels verdwenen Sacramentskapel tegen de koorsluiting gebouwd.
In 1778 was de kerk in dermate slechte staat dat een commissie van architecten besloot tot afbraak over te gaan omdat er instortingsgevaar was. Het is evenwel nooit zover gekomen.
Tijdens de Franse omwenteling liep de kerk opnieuw gevaar. De kerk werd nationaal goed en werd op 31/12/1798 verkocht aan Guillaume Liedts. Hij probeerde in 1799 de kerk in 9 aparte stukken te verkopen. Gelukkig was niemand geïnteresseerd zodat de kerk uiteindelijk bewaard is gebleven. De kerk werd een tijdje gedegradeerd tot kolenmagazijn.
In de eerste helft van de 19de eeuw werden een grote sacristie en een portiek voor de calvarie tegen de noordtranseptgevel gebouwd. Er kwam een nieuw decor met hout en pleisterwerk, zowel in het koor als in de middenbeuk van de benedenkerk. In de periode 1877-1904 gebeurde er een grondige restauratie onder leiding van architect A. Van Assche. Men wilde de kerk herstellen zoals ze oorspronkelijk was. Alles wat van later was, moest verdwijnen. Zo werd onder meer het renaissanceportaal gesloopt en verdween het sacramentskapelletje aan het koor. De grote vensters en de 2 grote kapellen liet men bestaan. Er werd nogmaals een nieuwe sacristie toegevoegd en de ogiefvorm van de ramen werd hersteld.
Ook het interieur werd in die periode ingrijpend gerestaureerd. Het meubilair werd vernieuwd. De aankleding van het koor werd door August Van Assche ontworpen. Hij tekende onder andere het hoogaltaar, het koorgestoelte, de communiebank, de preekstoel, het orgel, het doksaal en de portalen. Mede door deze restauratie wordt de kerk aanzien als één der zuiverste en sierlijkste voorbeelden van Scheldegotiek die de middeleeuwen heeft voortgebracht.
Samenvattend hebben we hier te maken met een basilicale kerk in de vorm van een neogotisch Latijns kruis. Binnenin ziet men het triomforum, de overlangse galerij of doorgang. Aan de buitenzijde van de kerk is een tweede overlangse galerij voor de bovenvensters. Dit systeem van dubbele galerij is één van de kenmerken van de Scheldegotiek. Het is een kerk met een driebeukig schip van 4 delen en 2 zijkapellen van elk 2 delen tegen de zuidelijke zijbeuk, een uitspringend transept van 3 (noorden) en 2 (zuiden) delen, een rond traptorentje in de oksel van het zuidtransept en koor, een koor van 2 delen en een vijfzijdige apsis en kooromgang, en tenslotte sacristieën tegen de zuidtranseptarm.
Uniek is zeker het authentieke ongewijzigde dakgebinte uit de 13de eeuw! Het is een fantastische constructie, één kluwen van balken.
Interieur
Zoals reeds vermeld, werd het interieur tijdens de restauratiecampagne onder leiding van A. Van Assche grondig vernieuwd. Dit wil uiteraard niet zeggen dat er geen oudere waardevolle zaken meer aanwezig zijn in de kerk, integendeel. Zo zijn er heel wat 17de-eeuwse voorwerpen te vinden, wat niet verwonderlijk is aangezien het in de beeldenstorm kapotgeslagen interieur in die tijd werd vervangen. Andere zaken zijn afkomstig van 2 kapellen, namelijk van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Walle, die vroeger tegen de Bergstraat aan de Schelde stond, en van de bedevaartskapel Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare, die vanaf 1881 afhing van Pamele. Deze laatste kapel brandde in 1961 af. Het grootste deel van de meubelen kon evenwel gered worden. Daarnaast bezit de kerk ook zaken van afgeschafte broederschappen en kloostergemeenschappen zoals het verdwenen jezuïetenklooster en minderbroederklooster.
Grote blikvangers van de kerk zijn de brandglasramen met als thema het leven van Christus en Maria (van 1935 van de hand van glazenier Landon).
Altaren/kapellen
De eerste kapel is deze van Onze-Lieve-Vrouw van de Scapulier. Hier staat het (16de-eeuws?) beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Walle dat werd vereerd door de schippers en dat afkomstig was van de kapel van Onze-Vrouw-ter Walle. De tweede kapel is deze van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën. Het hoogaltaar heeft een verguld zandstenen retabel met beeldjes van de apostelen. Op het tabernakel staat een prachtig ciborium in de vorm van een torenspits. De altaren waren een ontwerp van A. Van Assche.
Graven
De kerk bevat 2 praalgraven: van Josse de Joigny, heer van Oudenaarde, eerste ber van Vlaanderen, baron van Pamele en streek tussen Marke en Ronne, overleden in 1504, en zijn echtgenote Iosine van Rokeghem; en van ridder Philippe de Locquenghien, heer van Oudenaarde, eerste ber van Vlaanderen en baron van Pamele en de streek tussen Marke en Ronne, gestorven in 1620, en zijn echtgenote Valérie de Cotereau. Het eerste graf werd zwaar beschadigd bij een beeldenstorm en in 1616 weer hersteld.
De kerk heeft een aantal grafstenen, die vooral samengebracht zijn in de vloer van de zuiderkapel. Nog 4 grafstenen zijn verwerkt in de noordelijke buitenmuur.
Schilderijen
De kerk herbergt een aantal waardevolle schilderijen zoals het drieluik met ‘De Schepping’ van J. Snellinck, gemaakt als altaarstuk van het hoofdaltaar, thans in de zuiderkapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Scapulier (1609); ‘Doopsel van de Heilige Augustinus door de Heilige Ambrosius van Milaan’ (1653); ‘Kruisvinding door de Heilige Helena’ van Simon De Pape (1672), oorspronkelijk in het penitentenklooster; ‘Heilige Ignatius van Loyola’, naar Rubens, en ‘Sint-Stanislas de Kosta’, beiden afkomstig van het jezuïetenklooster (17de eeuw); ‘Heilige Simon Stock ontvangt de Scapulier van Onze-Lieve-Vrouw van de Karmel’, grauwschildering (17de eeuw); en een kopie van ‘Madonna met de vis’ van Rafaël (17de eeuw).
Andere
Bijzonder waardevol zijn de eiken barokbiechtstoel uit de 17de eeuw en 2 neogotische biechtstoelen uit de 19de eeuw in mahonie en in eik.
Oorspronkelijk stond er in de kerk een Van Peteghemorgel uit 1776-1778. In 1886 werd het orgel aangekocht door de parochie Michelbeke, waar het nu nog steeds staat. Het orgel werd uit Pamelekerk verwijderd naar aanleiding van de restauratie van de kerk, daar het omwille van de neogotische aankleding van de kerk niet meer paste inzake eenheid en stijl. Er kwam een Schyvenorgel (Brussel) in de plaats. De orgelkast was een ontwerp van A. Van Assche. Pierre Schyven zette zijn naam op ongeveer 300 instrumenten, verspreid over België en sommige zelfs ver daarbuiten. Het grootste is het Antwerpse kathedraalorgel.
Ikzelf werd in 1961 gedoopt in de marmeren doopvont met koperen deksel uit de 18de of 19de eeuw.
Op de zuidwestelijke kruisingspijler staat een vervaagde muurschildering uit de 14de of 15de eeuw.
Naast het houten polychroom beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Water of ter Walle, staan er in de kerk nog diverse houten beelden uit de 17de en 18de eeuw, onder andere witgeschilderd en afkomstig van de biechtstoel en het gesloopte Onze-Lieve-Vrouwealtaar. |